Dezer dagen kwam ik door een wonderlijk mooi toeval een heel oude goede vriend tegen. We kennen elkaar vanaf begin jaren zeventig, toen we allebei werkten in de afdeling Pathologische Anatomie van de Medische Faculteit Rotterdam. Wat mij daar toen niet gelukt is, heeft hij wel gedaan: hij is echt patholoog geworden. Hij werkt nu al vele jaren in Canada; onlangs was hij een paar dagen in Nederland, en toen greep het toeval dus in. Wij hadden veel bij te praten; één van zijn verhalen maakte zó een indruk op me, dat ik het hier dóórvertel.

Het gaat over zijn vakgebied: de pathologie. Vroeger heette dat vak pathologische anatomie. Het heette zo omdat anatomie, opensnijden [van lijken; het woord komt van het Griekse ana-temnein, open-snijden], de methode van onderzoek in dat vakgebied was.

In de eerste eeuwen van haar bestaan, van pak weg 1500 tot begin van 19e eeuw, leverde de pathologische anatomie alleen mosterd na de maaltijd. Nadat de patiënt overleden was mocht de patholoog-anatoom het lijk opensnijden en bekijken wat dat lijk aan verborgen informatie bevatte. Zodoende kon hij vaststellen waaraan de patiënt geleden had en waardoor hij overleden was. Daar kon hij dan een mooi verhaal van maken.

In 1812 kwam de eerste universitaire leerstoel pathologische anatomie. Dat was in Straatsburg – mooi op de grens van de twee belangrijkste landen voor de medische wetenschap in die tijd. Al snel werd pathologische anatomie het basisvak van de wetenschappelijke geneeskunde. Ze werd nu systematisch bedreven. De rode draad van het vak werd de relatie van wat de patholoog-anatoom na de dood aantrof en de symptomen die de patiënt tijdens het leven had vertoond. Gaandeweg konden patholoog-anatomen daardoor voorspellingen doen over het verloop van ziekten bij levende patiënten. Maar die voorspellingen waren allemaal louter abstract, algemeen. Voor de individuele patiënt bleef de bijdrage van de pathologie ‘mosterd na de maaltijd’.

Dat veranderde pas omstreeks de helft van de vorige eeuw. De biopsie, microscopisch onderzoek van een stukje weefsel dat de chirurg tijdens het leven (bios) uit het lichaam verwijderd heeft voor diagnostisch onderzoek, deed haar intrede. Het kleurenplaatje hieronder illustreert dit. De patholoog- anatoom ziet aan de specifieke vervormingen van de cellen en hun wanorde onmiddellijk dat het kanker is.

Eind vorige eeuw veranderde de pathologie nog ingrijpender. Andere vakgebieden dan de anatomie werden belangrijk in verband met diagnostiek van ziekte: biochemie, informatica, en vele andere – allemaal veel geraffineerder, meer sophisticated. Zomaar kijken naar cellen en weefsels en menen dat je een diagnose kunt stellen aan wat je alleen maar ziet, is nu ouderwets, achterhaald.

microscopische pathologische

Althans dat is de gangbare mening, de fable convenue [= verzinsel waarover iedereen het eens is; de uitdrukking komt van Voltaire. Red.]. Mijn goede oude vriend leerde mij beter. Hij ervaart dagelijks hoe hij en andere ervaren collega’s patholooganatomen minstens zo goed als, en soms beter dan de pathologen die met hun modernere meer geraffineerde methoden werken, kunnen herkennen wat de aard van de ziekte is. Dat doen ze gewoon door met hun kennersoog te kijken naar een biopsie. De microscopische pathologische anatomie is still alive and kicking!

Dixit mijn ervaren wijze vriend. Hij heeft het gezegd, en van zijn woorden straalde zodanig gezag uit dat ik hem onvoorwaardelijk geloof [dixit is Latijn en betekent letterlijk ‘hij heeft gezegd’ met tussen de regels door een aanvullende mededeling van de strekking ‘en hij wéét waar hij het over heeft en wil er geen misverstand over laten bestaan dat hij recht van spreken heeft’. Red.].

De moraal van dit verhaal reikt in minstens twee richtingen zeer ver. Volgende week ga ik er over verder.

Hugo Verbrugh