Volgende week promoveert Anke Enneman in Erasmus MC op een onderzoek waarin ik een mooi onderwerp proef voor een filosofische speculatie.
Osteoporose (botontkalking) is een aandoening met diverse oorzaken die wordt gekenmerkt door een lage botmassa en een verslechtering van de micro-architectuur van het bot. Er lijkt een een sterk verband te bestaan tussen de hoeveelheid van het aminozuur homocysteïne in het bloed en een verhoogd risico op osteoporotische breuken, maar het is onzeker of dit verband ook daadwerkelijk oorzakelijk is. Het is bekend dat het homocysteïnegehalte omlaag kan worden gebracht door middel van suppletie met foliumzuur en vitamine B12. Homocysteïne vormt mogelijk dan ook een risicofactor voor botbreuken door osteoporose. In dit proefschrift wordt de relatie tussen osteoporose bij ouderen en de inname van vitamine B12 en foliumzuur besproken. Dankzij het verband dat lijkt te bestaan tussen enerzijds een tekort aan vitamine B12 en foliumzuur en anderzijds de botgezondheid van 65-plussers, zou het wel eens kunnen dat de dagelijkse inname van een tablet met vitamine B12 en foliumzuur bijdraagt aan de preventie van botbreuken. Honderden vrijwilligers werkten aan het onderzoek mee. Ze ontvingen twee jaar lang vitaminesupplementen.
In het verhaal zitten minstens drie aardige doordenkseltjes. (1) Osteoporose en in ‘t algemeen botgroei is een mysterieus fenomeen. Een van de belangrijkste oorzaken van osteoporose is gebrek aan belasting. Bot groeit tegen de verdrukking in. Astronauten hebben na een langer verblijf in de ruimte allemaal last van osteoporose. De eerste therapie is belasten, trainen met gewichten. (2) Foliumzuur is ook mysterieus. De kans op bepaalde aangeboren afwijkingen neemt af bij voldoende foliumzuurinname door de zwangere vrouw tijdens de eerste maanden van de zwangerschap. Onlangs is gebleken dat ook bij toekomstige vaders de foliumzuurinname een rol speelt bij de kans op aangeboren afwijkingen van het kind. En vorige week kwam het Autisme Kenniscentrum in het nieuws door vrouwen die zwanger willen worden te adviseren 600 in plaats van de nu door de Gezondheidsraad geadviseerde 400 microgram foliumzuur te slikken. Als zij dat
doen, wordt de kans op een autistisch kind 27 tot 40 procent kleiner, stellen de autisme-deskundigen. (3) Vitaminen zijn al heel lang een geheimzinnig onderwerp – onder andere in verband met botziekten. Pas na lang raadselen kwam omstreeks 1930 aan het licht dat vitamine D noodzakelijk is om de vroeger veel vóórkomende botziekte rachitis (Engelse ziekte) te voorkómen – maar wel in samenwerking met zonlicht. Lange tijd had niemand vermoed dat twee zulke verschillende factoren samen nodig konden zijn voor de preventie van deze ziekte.
En nu lanceer ik voorzichtig de veronderstelling dat het zinvol zou kunnen zijn om te gaan nadenken of osteoporose ook kan worden voorkómen door een of andere nog onbekende niet chemischfarmaceutische factor (zwaar belasten???) te laten samenwerken met foliumzuur en/of vitamine B12.
Om dat te kunnen denken moet je een beetje anders denken dan de reguliere medische wetenschap van oudsher doet. Inspiratie daarvoor biedt onder andere het vitamine D – rachitis verhaal; daarom heb ik het hier samengevat. Een heel ander klassiek voorbeeld om het anders denken te oefenen is de bestudering van de invloed van ritme op de werking van voeding. Dat is een bekend thema in Erasmus MC, waar Bert van der Horst hoogleraar is in ‘Chronobiologie en gezondheid’. Het is ook een rode draad in het mensbeeld van de antroposofie waarover ik hier de laatste weken veel geschreven heb.
Op de promotie van Anke Enneman zal dit alles niet aan de orde komen, maar als er enige realiteit in mijn speculatie zou blijken te steken, zal het achteraf toch een gedenkwaardig evenement worden.
Uit: EEN BEETJE FILOSOFIE KAN HIER GEEN KWAAD – wijsgerig perspectief op de geneeskunde, Uitgeverij Klement, Kampen 2000, ISBN 90 77070 10 9
Een eeuw geleden was rachitis nog een veel voorkomende ernstige kinderziekte. Vooral kinderen in arme gezinnen in sloppenwijken in de grote steden leden er vaak aan, maar soms kregen ook rijke kinderen de ziekte; op het platteland kwam relatief weinig rachitis voor. Lange tijd kon men deze en andere klinische ervaringen niet duiden. Echt begrip ontstond pas door het inzicht dat de pathogenese (ontstaan en ontwikkeling van een ziekte) van rachitis taxonomisch in (minstens) twee verschillende rubrieken geordend moet worden: gebrek aan zonlicht èn gebrek aan in vet oplosbare vitaminen (thans algemeen bekend als vitamine D). Een veelzeggend, waar gebeurd verhaal illustreert hoe moeilijk het is om ervaringen te duiden wanneer je nog niet over de, pas achteraf relevant gebleken, begrippen en begripskaders beschikt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wilde men in de Leidse kinderkliniek rachitis tegengaan door bedreigde kinderen fosfor te geven, want fosfor had een reputatie werkzaam te zijn tegen rachitis. Omdat fosfor niet goed oplost in water maar wel in olie, diende men het toe in een soort olie die toevallig beschikbaar was, te weten levertraan en dat werkte prima (allicht, want daar zit vitamine D in). Na enige tijd raakte de levertraan op en nam men zijn toevlucht tot een andere soort olie, te weten raapolie. Dat werkte veel minder (waarschijnlijk helemaal niet, maar dàt kunnen we achteraf niet meer vaststellen) want daar zit geen vitamine D in en daaruit trok men de conclusie dat fosfor kennelijk minder goed oplost in raapolie.