De 14 mei Trilogie was wel aangekondigd op De Ster Online maar nadien verscheen daarop geen (foto)verslag. De organisatoren gaven te kennen daarop prijs te stellen. Bij dezen.
De Kralingse dichter Joop van den Bos droeg sinds meer dan enkele decennia (het exacte aantal jaren is niet meer te achterhalen) ieder jaar op 14 mei, gedurende de tijdspanne van het bombardement op 14 mei 1940, zijn indrukwekkende gedicht de 14 mei Trilogie voor, staand voor het monument van de Mariniers op het Oostplein. Hij deed dit tot op hoge leeftijd, totdat de tijd hem in 2019 inhaalde 91-jaar oud. Vaak stond hij er alleen en ongeacht de weersomstandigheden. Maar ook vergezelden hem vrienden naarmate de jaren verstreken uit waardering voor hem, zijn actie en het gedicht.
Bij vrienden, waaronder Rotterdamse publicist Wim de Boek, ontstond recent het idee de door hem ingezette traditie drie jaar na zijn overlijden weer op te pakken, omdat Joops gedicht dat verdient én omdat het gedicht helaas meer dan ooit actueel is door de Russische aanval op de Oekraïne.
Connie Pieters (dramadocente), Rotterdamse liedjesschrijver, zanger en vertaler Arie van der Krogt en Paul Boute (filosoof) droegen 14 mei jl. ieder een deel van het gedicht voor, op het Oostplein, voor het Mariniersmonument monument. Bovendien bracht Arie van der Krogt zijn lied De Aanval ten gehore.
14 Mei
Er gingen toen hoeden door de stilte van de zevende dag,
Ter kerkgang als schimmen schrijdend.
De hongerenden hadden nog een rode vlag
Werkloze mannen in de sloppen,
Waar de stem van Louis Davids weerklonk,
In Kralingen woonden de havenbaronnen.
Tot op de dag dat het gevoelige gezicht
Van de stad in vuur verdween,
De St. Laurens lotsgebonden
Bezeten zijn zij opgestegen
Bezeten zijn zij opgestegen, van drie vliegvelden tegelijk,
om een stad te vernietigen, weg te vagen.
Een stad van nijvere mensen, onschuldig, vredelievend.
Als robots geprogrammeerd.
Mensen ja, jonge mensen, volgestopt met waan en gekte.
Gerationaliseerde waan en ideologische gekte: vol gif.
Zo zijn zij vertrokken, als gevleugelde duivels
uit het rijk van het kwaad,
om weerloze burgers te vermoorden, kinderen van een open stad.
Het vuur, overal het vuur! Vluchtende mensen,
knielende nonnen in het bos.
De stad is van vuur, hels hemelend,
laagvliegende heinkels, ondraaglijke stank.
Wanhopige soldaten schieten op monsters in de lucht.
Op het Jaffaland de jongen met de broodtrommel.
Een kleine bange jongen.
Er wordt een kind geboren, de verbijstering baart een kind!
Hitte! Alles verstikkende hitte, brullend, loeiend, gierend!
In een laaie gloed!
Maar de wind draait. De Oudedijk blijft staan.
De Vlietlaan en de Goudserijweg.
Asregen in de avond. De ruimte hijgt, maar de mensen zijn stil in de Kralingerhout. Gelaten, ontzet, beduusd, verdwaasd! Wolken van dichte rookstof stapelen zich, jagend, golvend, wollig krullend, in loodzware zwaarten. In een vuurvlaag de Laurenstoren, de molen van het Oostplein.
Maar de berusting, de angstaanjagende berusting, het ongeloof van de duizenden mensen op het land. De klokken luiden! En de stad in een zeng van rook, de hele ruimte in een apocalyptische gloed, van zwart en rood in gore walm!
Capitulatie
Meulmeester en van Gastel
werden dodelijk getroffen.
Een omvergeworpen tram stond in brand.
Toon Clijssen een schot in het oor,
gewond aan beide benen.
Zij zaten onder de Maasbrug
en konden geen kant meer uit.
Toen kwam het bombardement,
zij keken in de loop van een geweer
en werden afgevoerd.
In de Van der Takstraat
wemelde het van Duitse officieren.
Seeghers, een Maastrichtenaar,
kon een beetje Duits verstaan.
Rotterdam was gevallen.
Door de brandende stad
liep een man met een witte vlag.
Joop van den Bos
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
recent commentaar