In Trouw van 3 februari stond een leerzame bespreking van een boek over een onderwerp dat mij al vele aeonen intens bezighoudt (‘aeonen’ = tijdloos lang durende perioden in de loop van de geschiedenis). Dat boek is ‘Geschiedenis van de westerse esoterie’ door John van Schaik en Jacob Slavenburg, Uitgeverij van Warven, 713 blz., € 44,99. Auteur van die bespreking is Wolter Huttinga, als postdoc onderzoeker verbonden aan de Theologische Universiteit Kampen, werkzaam in de leerstoel Christelijke Identiteit. De recensie staat in een wekelijkse rubriek waarin boeken altijd worden beoordeeld vanuit ‘Reden om dit boek niet … resp. wel … te lezen’. Die aanpak spreekt mij sterk aan. En omdat het onderwerp mij nog veel sterker aanspreekt, zou ik de hele bespreking hier willen kopiëren. Maar dat zou een beetje buiten de spelregels zijn, dus ik behelp me door een digitale verwijzing te geven:

trouw.nl/religie-filosofie/een-fraaie-staalkaart-van-esoterisch-denken-maar-toch-vooral-een-hobbyproject, en vat alleen in het kort mijn eigen  redenen samen waarom een boek als dit doodgewoon niet kan.

Tekst loop door onder de afbeelding

Op de omslag van het boek staat een van de meest omstreden schilderwerken uit de Europese geschiedenis. Wikipedia schrijft erover:  ‘De Schreeuw (Noors: Skrik) is de naam van een viertal schilderijen en een lithografie van Edvard Munch uit 1893.  … Het geldt als het aangrijpendste schilderij van Munch. Het drukt het geestelijke leed en de emotionele kwelling uit die de schilder tijdens bepaalde perioden in zijn leven heeft gevoeld. … Het   is een psychisch zelfportret,,, ,  gebaseerd op een eigen traumatische ervaring. Op een avond wandelde Munch met vrienden terug naar Oslo. Ze bleven staan op een brug. Terwijl zijn vrienden doorliepen bleef Munch staan, aangegrepen door het landschap en de lucht met de ondergaande zon.  Hij hoorde en voelde het landschap rondom hem schreeuwen. Hij kreeg een onmachtig en depressief gevoel. Deze gebeurtenis maakte zo veel indruk op hem dat hij deze gebeurtenis later meerdere malen vastlegde op doek. Wie juist dit beeld kiest als een soort symbool voor esoterie heeft veel uit te leggen, en wat in het boek staat, helpt daar niet bij, integendeel. H.V.

De eerste stap voor mijn argumentatielijn geeft Huttinga zelf in de rubriek Reden om het boek niet te lezen: ‘De vraag blijft hangen of esoterie wel “iets” is dat je als helder object zou kunnen onderzoeken en of het geen modern construct is dat men vervolgens is gaan inlezen in de geschiedenis’. De vraag lijkt retorisch bedoeld met als ingebakken antwoord een halfzachte verzuchting in de trant van ‘nou, nee, eigenlijk niet, maar wat wil je? Iedereen maakt zijn eigen esoterie, toch?’ Met dat laatste komen we een beetje in de buurt van het enige juiste antwoord. Wat wij in het Westen kennen als esoterie ontstond 399 v.C. in Athene. Toen werd daar Socrates aangeklaagd. De aanklacht luidde: ‘Socrates pleegt onrecht door de goden die de stad vereert niet te vereren en door nieuwe goddelijke wezens te introduceren; voorts pleegt hij onrecht door zijn slechte invloed op de jeugd. De geëiste strafmaat: de dood.’ Feitelijk had hij, volgens onze eigentijdse inzichten, alleen iets heel nieuws gedaan. Hij had zijn leven besteed aan rondgaan in de stad en overal iedereen aan te spreken en vragen te stellen over wat zij meenden te weten. Zijn leidmotief daarbij was: ‘Ik weet alleen dat ik niets weet – maar als wij met elkaar in gesprek komen, zullen we samen tot kennis komen’. Dat was tegen het zere been van de machthebbers, die hielden hun kennis bij voorkeur geheim, en deelden fragmenten ervan alleen mee aan burgers die we tegenwoordig soms aanduiden als ‘OSM’ oftewel Ons Soort Mensen. Ware kennis bestaat alleen in vrijheid. ‘Niet ik, maar de ander in mij’ is het nulmoment van de esoterie. Meteen aansluitend komt ‘… en alleen die feitelijke ander en ik samen kunnen echt iets doen‘. Wie en wat die ‘de ander’ is – wie, misschien, die anderen zijn, wie misschien die Ene Ander is waar alles in de schepping om draait, wie … en zo voort – dat is het vervolg-zonder-einde van het verhaal. Zou Wolter Huttinga een beetje begrijpen wat ik bedoel?

Hugo Verbrugh


Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)

Dit veld is vereist.
Lees hier de privacyverklaring Hiermee geeft u toestemming om wekelijks een nieuwsbrief te ontvangen.