Erasmus Universiteit, alma mater (= voedende moeder), hoe gaat het met u? Ik moet u bekennen: u baart me zorgen, en die zorgen gaan iedereen aan die geïnteresseerd is in kennis en wetenschap. Dit EUREKAWEEK-nummer van De Ster is een geschikt moment om even hardop over die zorgen dóór te denken.
Met name één actuele trend baart mij zorgen: de toetsing oftewel de vorm en inhoud van de examens. Die gaan tegenwoordig allemaal schriftelijk en volgens regels die met wiskundige precisie vastgelegd zijn. Ik illustreer deze actuele trend aan een gestileerd voorbeeld, en hanteer, met mate, de stijlfiguren van de overdrijving en van de vereenvoudiging.
Een cohort van, pak weg, duizend studenten heeft gedurende een periode van x weken een hoeveelheid studiestof van y bladzijden bestudeerd [x en y zijn precieze getallen; de leerstof is allemaal in (overwegend Amerikaans) Engels]. Dan komt het tentamen. Dat bestaat uit, pakweg, 100 meerkeuzevragen. Die hebben allemaal de vorm: ‘A’ is ‘B’. ‘A’ is dan bijvoorbeeld: ‘De Ster is … ‘, B is dan bij voorbeeld: ‘… de naam van een maandelijks huis-aan-huiskrantje in Kralingen Crooswijk’ [antwoord ‘ja’] of :’… de naam van wat vroeger de Nieuwe Rotterdamsche Courant heette’ [antwoord ‘nee’]. De vragen geven allemaal onbetwistbaar correcte feiten, er staan drie rondjes gemarkeerd 1, 2 resp. 3 bij, en de studenten moet ter beantwoording alleen een kruisje zetten in één van de drie rondjes. Als hij het juiste antwoord geeft (1), krijgt hij voor deze vraag twee punten, als hij invult ‘ik weet het niet (2), krijgt hij één punt’, als hij het verkeerde antwoord geeft (3), krijgt hij nul punt voor deze vraag. Als hij op deze manier 100 punten verzameld heeft, krijgt hij voor het hele tentamen een nul, als hij 200 punten verzameld heeft, krijgt hij een tien, met 150 punten een vijf enzovoort – tot in decimalen nauwkeurig statistisch verantwoord.
En die statistische berekening gaat heel ver. Als het hele tentamen beoordeeld is, wordt het cohort studenten ingedeeld in vier groepen. Groep I heeft tussen de 100 en 125 punten [‘slecht’], groep II tussen 125 en 150 [‘onvoldoende’], groep III tussen 150 en 175 [‘voldoende’] en IV tussen 175 en 200 [‘goed’]. Als nu bij analyse van de afzonderlijke antwoorden op de afzonderlijke vragen blijkt dat een vraag door alle ‘goede’ studenten fout en door alle ‘slechte’ studenten goed beantwoord is, concludeert men hieruit dat de vraag zelf niet goed discrimineert tussen ‘goed’ en ‘slecht’. Dan vervalt die vraag, en wordt de berekening van het cijfer dat elke student krijgt navenant aangepast.
In de zwart-wit-vorm met zulke precieze cijfers als ik hier noteer, doet het zich uiteraard nooit voor – maar de statistiek heeft de afgelopen decenniën zulke vooruitgang geboekt, dat ik, een beetje overdrijvend en simplificerend, het zó durf te stellen: in de georganiseerde reguliere universitaire wetenschap doet zich een trend voor waarin als kennis aan studenten dwingend alleen datgene wordt doorgegeven waarvan met wiskundig-statistische zekerheid is vastgesteld dat de meerderheid het voor waar, juist, geldig houdt.
In De Ster van 5 juni heb ik onder de titel ‘Kunnen robots denken?’ over een hiermee verwant thema geschreven [https://www.desteronline.nl/kunnen-robots-denken/].
Het goede nieuws is dat ik zelf mij heb kunnen bevrijden van die trend, en nu in een keuzevak Toegepaste WetenschapsFilosofie onderwijs mag geven waarin de studenten zelfstandig kiezen wat ze willen leren. De uitdaging is dat ze zich al doende gaan herinneren met welk doel ze in dit leven naar de universiteit gekomen zijn: anamnesis!
In De Ster van 24 april heb ik even aangeduid hoe ik dat bedoel: desteronline.nl/herinneringen-tussen-feit-en-fictie
Zie eventueel ook https://www.rsm.nl/about-rsm
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
recent commentaar