‘Ik heb een monument opgericht dat duurzamer is dan de pyramides van Egypte’, schreef de Romeinse dichter Horatius 24 eeuwen geleden. Hij bedoelde daarmee te zeggen dat een geschreven tekst essentieel langer blijft bestaan dan de ogenschijnlijk voor de eeuwigheid gebouwde driedimensionaal driehoekige stenen bouwwerken in het Noord-Afrikaanse land (Monumentum eregi aere perennius).

Op een heel bijzondere manier is ruim 24 jaar geleden een nieuwe ontwikkeling begonnen die Horatius op een bijzondere manier méér dan gelijk geeft. Ik bedoel daarmee te zeggen dat in die tijd, in de loop van de tweede helft van de 20e eeuw, begonnen is wat wij tegenwoordig allemaal steeds beter leren kennen als cyberspace in het algemeen en digitale communicatie in het bijzonder.

Ik borduur even voort op wat ik vorige week hier schreef en doe dat in de vorm van een vraag aan u, lezer van De Ster: ‘Krijgt u nog wel eens in uw brievenbus een brief waarop een postzegel geplakt is?

Mij overkomt dat in elk geval bijna nooit (even afziende van overlijdens- en geboorteberichten). En ALS dat ooit, pak weg een maal in de week à maand gebeurt, week ik die postzegel zorgvuldig van de enveloppe en berg hem ergens op (gewoon uit sentimenteel-nostalgische herinneringen; ik ben in de jaren ’50 een bevlogen postzegelzegelverzamelaar geweest …, …  daar zitten twee serieuze motieven achter).

Sinds een jaar of wat, ergens omstreeks het einde van de vorige eeuw, als ik me goed herinner, kan men in Nederland zijn eigen postzegel maken. Op dezelfde dag waarop dit in het nieuws kwam, heb ik een daad bij dit nieuws gemaakt en 100 exemplaren van een postzegel laten maken met een foto van mijn levensgezellin (‘De koningin van Rotterdam’, grapte haar jongere zus).

En af en toe, zoals vorige week, kàn ik het niet laten. Kijk maar.

Ik vind het zelf (sit venia verbo, excuus voor de zelfgenoegzaamheid) de beste foto die ik ooit gemaakt heb. Hij dateert van een jaar of zestig geleden. Zij zit te lezen in een boek van Valéry Larbaud. In dat boek staat onder meer het volgende gedicht:

Un matin, à Rotterdam, sur le quai des Boompjes

Op een ochtend, op de Boompjes in Rotterdam

(C’était le 18 septembre 1900, vers huit heures),

(Het was 18 september 1900 rond acht uur),

J’observais deux jeunes filles qui se rendaient à leurs ateliers;

Stond ik te kijken naar twee meisjes op weg naar hun ateliers;

Et en face d’un des grands ponts de fer, elles se dirent au revoir,

En tegenover een van de geweldige ijzeren bruggen namen zij afscheid,

Leurs routes n’étant pas les mêmes.

Omdat ieder een andere kant op moest.

Elles s’embrassèrent tendrement; leurs mains tremblantes

Zij kusten elkaar innig; hun trillende handen

Voulaient et ne voulaient pas se séparer; leurs bouches

Wilden wel en toch niet loslaten; hun monden

S’éloignaient douloureusement pour se raprocher aussitôt

Weken met pijn uiteen, en zochten elkaar meteen weer op

Tandis que leurs yeux fixes se contemplaient…

Terwijl hun aandachtige ogen strak op elkaar gericht bleven…

Ainsi elles se tinrent un long moment tout près l’une de l’autre,

Zo stonden zij daar een lang moment heel dicht bij elkaar,

Debout et immobiles au milieu des passants affairés,

Kaarsrecht en onbeweeglijk temidden van de drukke voorbijgangers,

Tandis que les remorqeurs grondaient sur le fleuve,

Terwijl de sleepboten voorbij tuften op de rivier

Et que des trains manoeuvraient en sifflant sur les ponts de fer.

En de treinen fluitend manoeuvreerden op de bruggen van ijzer.

(Vertaling Paul de Bruin)

Hugo Verbrugh


Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)

Dit veld is vereist.
Lees hier de privacyverklaring Hiermee geeft u toestemming om wekelijks een nieuwsbrief te ontvangen.