De titel van dit stukje is een variant op de titel van een stukje van Margriet van der Heijden in het katern Wetenschap van NRC Handelsblad van zaterdag 29 maart. Die luidde (met cursivering van mij): ‘Een universiteit is steeds minder een plek waar je vrij kunt nadenken’. De openingszin was een klaroenstoot: ‘De beste definitie van een universiteit die ik kan bedenken is dat het een centrum is van onafhankelijk denken. Zulke centra zijn onmisbaar voor de vooruitgang, en zelfs voor de veiligheid van elke samenleving.’ Robert Hutchins, filosoof en rector magnificus van de universiteit van Chicago, schreef het in 1951.

In haar stukje borduurt Margriet van der Heijden hierop voort. Ze geeft een somber maar terecht commentaar over hoe de universiteit anno 2014 aan het verworden is tot een centrum waar juist steeds minder kritisch en onafhankelijk wordt nagedacht. Er is steeds minder plaats voor – ik citeer: ‘onderzoekers die niet buigen voor externe invloeden en voor wensen van financiers, maar die de waarheid zoeken, of in elk geval proberen de waarheid te benaderen’.

Haar commentaar is een prima aangevertje voor mijn stukje voor deze week. De universiteit is, stel ik hierbij, een centrum waar onderwijs en onderzoek worden bedreven volgens het format van PGO oftewel ProbleemGestuurd Onderwijs.

Vorige week ging het in De Ster al hierover; hier vat ik het nog eens samen.

ProbleemGestuurd Onderwijs, PGO, is een van de grote vernieuwingsmomenten in het onderwijs. Niks hoorcolleges – alleen samenwerking in kleine groepen. Studenten krijgen een probleem voorgelegd met suggesties voor literatuur daarover, en werken daar samen aan. De docent begeleidt, adviseert, ‘stuurt’. Zo gaat het al meer dan tien jaar in het Instituut Psychologie van onze universiteit en gaandeweg in steeds meer faculteiten van de EUR.

Een negatief verschijnsel hierbij is dat externe invloeden op het onderwijs steeds sterker het traject afbakenen waarlangs die samenwerking moet verlopen. Niet alleen de problemen, ook de oplossingen die de gevestigde wetenschap daar op gevonden heeft, liggen vast. Tot in steeds kleinere details moeten ze samengevat worden in de exameneisen. Die details worden tot in decimalen gekwantificeerd en de universiteiten die de maximale score halen in de resultaten die de studenten voor hun examens halen, krijgen het meeste geld om op datzelfde traject door te gaan.

In de variant van PGO die ik bepleit, stuurt niet de docent, maar doen de studenten zelf dat. Ook bepalen ze zelf in welke richting ze gaan en wat ze aan de problemen willen leren.

Zo kort door de bocht samengevat lijkt PGO nieuw en revolutionair. Onder andere namen is het al heel oud. Een bijzondere voorloper was Pierre Abélard (1197-1242), filosoof, theoloog en bevlogen docent. Hij is de sleutelfiguur in de grote controverse die in zijn tijd woedde over de vraag hoe de mens tot algemene kennis en begrip komt, de zogeheten universaliënstrijd. Die ging over de vraag ‘wat was er het eerst: het ding of het idee (erover)?’

De Ster van vorige week ging over een boekje dat ik over dit onderwerp geschreven heb. Dat geeft een nieuwe analyse van leven en werk van Abélard, brengt aan het licht hoe Abélard zijn tijd acht eeuwen vooruit was, en nu een actuele bijdrage kan leveren aan het debat over onderwijs. Abélard stelt dat de taal en het levende gesprek essentieel zijn in het proces van kennisverwerving en gezamenlijke kennisverwerking. Daarmee is Abélard een zeldzaam originele figuur in de geschiedenis van de avant garde.

de naam van het probleem

Hugo Verbrugh, met medewerking van Han van Ruler en Wim Pouw, ‘De naam van het probleem – Pierre Abélard en het geheim van het ProbleemGestuurd Onderwijs’. Met een voorwoord van Henk Schmidt. Uitgeversmaatschappij Ad. Donker bv, Rotterdam, ISBN 978 90 6100 687 9.