door Han de Gruiter

Het klinkt onredelijk en riekt zelfs naar discriminatie, maar afgaand op de eisen die vroeger aan sportpaarden werden gesteld, moet de huidige generatie topspringers uit watjes bestaan. Sla er het boek ‘Meine Pferde und ich’ van Hans Günter Winkler uit 1956 maar eens op na. Daar vindt u op pagina 49 beschreven hoe het er kort na de oorlog aan toe ging in Madrid. De ruiters kregen er als afsluitende rubriek het zogeheten ‘kanonjachtspringen’ voorgezet.

Daarbij werd begonnen met acht hindernissen van 1,50 m. hoog en 1,60 m. breed. Wie foutloos rond kwam, mocht door naar ronde twee waarin de hoogte met een decimeter was opgekrikt. Alleen de legendarische Duitser, zelfs met twee verschillende paarden, Halla en Orient (anders zou hij het wellicht niet hebben gememoreerd), de Spanjaard Goyoaga en de Franse olympische titelhouder Jonquières d’Oriola wisten die eerste barrage te overleven.

Olifant
Vervolgens stonden vier hindernissen van 1,80 m. hoog en 1,90 m. breed te wachten. Geen enkel probleem destijds. Hup, barrage nummer drie! Twee mammoetgevaarten van 1,90 m. hoog en 2,00 m. breed. Voor d’Oriola te veel van het goede, maar de fameuze Halla en Goyoaga’s paard Menorca gaven geen krimp. “De beide hindernissen die uiteindelijk voor de vierde barrage op het parcours bleven staan”, aldus Hans Günter Winkler in zijn boek, “zouden een olifant de schrik op het lijf hebben gejaagd. Het waren een twee meter hoge muur en een oxer van 1,90 m. bij een breedte van 2,20 m. Menorca ramde ze allebei, maar Halla vloog er overheen zonder ook maar iets aan te raken, mij en de ademloze Spanjaarden achter latend met de onbeantwoorde vraag tot waar de grenzen van dat dier wel moesten liggen.”