Bijna heel mijn leven heb ik een afkeer gehad van stamppot. Drie jaar geleden begon dat te veranderen. Toen kreeg ik de uitnodiging om een boekje te schrijven over de wijsheid van de darm – over de recente ontdekking dat wat in je buik gebeurt een intieme relatie heeft met wat in je brein gebeurt. Het werk aan dat boekje heeft heel wat veranderd in mijn relatie met voeding. Eén van die veranderingen is dat ik van stamppot ben gaan houden.

Deze nieuwe voorkeur begon ermee dat ik zelf stamppot ging maken. Ongeveer halverwege moest ik beslissen hoeveel melk ik bij de fijngeprakte piepers moest doen. Toen begreep ik het opeens. Met stamppot is niks mis, maar ik had een afkeer gehad van de slijmerigheid die altijd aan die stamppot kleefde die me voorgezet werd – maar dat hoefde helemaal niet! Geen drupje melk, alleen een stevige kluit boter, en vastkokende in plaats van kruimige aardappelen en dan de rauwe andijvie of welke andere groente ook erdoor – en ‘bon appétit’!

Onlangs kreeg ik een boek in handen waarin zulke verhalen staan – maar dan van en over en voor kinderen. Marije Sietsma, Werner Drent & Helga de Graaf: ‘Het grote, waanzinnige en heel bijzondere Stamppotboek – vol plakkerige, handige en explosieve experimenten’ (Loopvis, 2013, ISBN 978 90 817648 1 0, 24,95)

In dit boek komen, om het deftig te zeggen, drie determinanten van het mens-zijn samen: kinderen en opvoeding, voeding, voedingsleer en werk in de keuken, en filosofie. Ter nadere toelichting noteer ik een kleine eigen anekdote.

Lang geleden maakten wij met onze kinderen in de vakantie wandelingen in de bergen. In die bergen stromen overal kleinere en grotere beekjes en meer of minder spontaan kregen wij eraardigheid in de stroom van het water langs en over de stenen en het zand een beetje te veranderen. ‘Waterwerkje spelen’ noemden we dat. De vreugde waarmee de kinderen hun waterwerkjes construeerden werkte aanstekelijk op mij, en alsof het vanzelf ging, kwam ik op een gedachte die lijkt op wat bekend staat als de ‘biogenetische grondwet’ van Ernst Haeckel (1834-1919). Volgens hem zou de mens gedurende de groei in het moederlichaam de evolutionaire ontwikkeling van vis tot mens herhalen. In mijn jonge jaren heb ik dat nog geleerd. Pas later heb ik als aanvulling moeten leren dat deze stelling al tijdens het leven van Haeckel werd weerlegd. Dat speet mij toen erg, want ik vond en vind het nog steeds een mooie gedachte. Maar ik moet het wel accepteren. ‘Nieuwe foto’s bewijzen de volledige onhoudbaarheid van deze theorie’, haal ik van een betrouwbare site. ‘Ondanks dat vindt men Haeckels voorstelling ook tegenwoordig nog in veel schoolboeken!’

Tompouce van wortelstamp - uit Het Stamppotboek

Tompouce van wortelstamp – uit Het Stamppotboek

En zoals het bloed kruipt waar het niet gaan kan, geloof ik stiekem nog steeds aan een variant van die wet die ik zelf bedacht heb. De kosmos is geschapen in vier stadia, leer ik elders. Achtereenvolgens zijn de bekende vier ‘elementen’ van de klassieke kosmologie ontstaan. Eerst was er vuur, toen lucht, toen water, ten slotte aarde. Het kleine kind leert de kosmos kennen en herkennen door daarmee te spelen. Eerst aarde en water – dat is het dichtste bij en het meest concreet. Eindeloos rommelen met het starre zand en de harde stenen en het heldere, klaterende water – zo bootst het kind in miniatuur de schepping van de kosmos na.

In de keuken kun je met aardappelen en groente hetzelfde doen. Wordt vervolgd – op de site.

Hugo Verbrugh