De tijden veranderen, wij veranderen met hen, maar zelden of nooit zijn de tijden zó anders veranderd als in onze tijd, hic et nunc / hier en nu. Het zou echt onbegonnen werk zijn om adequaat te willen vertellen wàt er allemaal anders anders is. Léés kranten, tijdschriften, kijk, luister naar de andere media, en u begrijpt wat ik bedoel.

Vorige week maandag was het weer herdenking op de Dam. Net als anders altijd was het doodstil; totaal anders dan altijd was het totaal leeg. EN – ook nooit eerder vertoond – (1) de koning zelf hield een toespraak en (2) hij sprak over de joden in de oorlog: ‘Medemensen, medeburgers in nood, voelden zich in de steek gelaten, onvoldoende gehoord, onvoldoende gesteund, al was het maar met woorden. Ook door mijn overgrootmoeder, toch standvastig en fel in haar verzet. Het is iets dat me niet loslaat’.

Zelden of nooit ook heeft een koninklijke toespraak zó veel positieve weerklank gevonden. Zelfs mij hebben zowel die geciteerde passage als de weerklank die de koning gevonden heeft, aan het denken gezet – en dat zegt wat, doorgefourneerde republikein als ik ben  (herlees desteronline.nl/wat-doet-een-republikein-op-koningsdag). Wij herinneren ons dat de koning in 1993 zijn doctoraalexamen geschiedenis in Leiden haalde Werkte nu daarvan iets dóór?

In de dagen na 4 mei kwam ook een leerzaam commentaar in de media. Het bracht begrip voor het verzuim van koningin Wilhelmina. Heel eenvoudig: zij  had domweg geen idee van wat er in die tijd echt gebeurde – en niemand had dat. Iedereen leed onder de oorlog, en wat de Duitsers met de Joden deden was wel bijzonder erg, maar niet zó onvoorstelbaar erg als pas na 1945 bekend begon te worden. De koningin beklemtoonde vooral de eensgezindheid, en zonder de, om het paradoxaal te zeggen, voorkennis van wat pas achteraf bekend werd, kan dat als legitiem beoordeeld worden.

Met dat laatste komt weer een ander aspect van de geschiedenis en de geschiedschrijving en de herdenkingen aan de orde. Johan Huizinga (1872 – 1945) omschrijft het aldus: ‘Het is meestal de oorsprong van het nieuwe wat onze geest in het verleden zoekt. Men wil weten hoe de nieuwe gedachten en nieuwe levensvormen, die in later tijden in hun volheid stralen, ontloken zijn; men beziet elke tijd bovenal aan de beloften, die hij bergt voor de volgende.’

Hier en nu is vooral het negatieve aspect aan de orde van wat Huizinga bedoelde. Ik bouw het citaat hierboven om, en maak ervan: ‘Wij willen nu weten hoe in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw met name in het Duitse taalgebied ”de nieuwe gedachten en nieuwe levensvormen … ontloken zijn”, die in de volgende duizend jaar hadden moeten uitgroeien tot een superrijk van zgn. edelgermanen oftewel Übermenschen, maar die in werkelijkheid tot veranderingen leidden die nu eerder nog sterker onvoorstelbaar dan beter begrijpelijk worden’, maak ik er van.

Intussen zijn we alweer verder: in de geschiedenis bijna een eeuw, en in het hier en nu ruim een week. Nu heerst het coronavirus als voornaamste aandachtsthema in de media. Inzake déze actualiteit hebben we géén voorkennis over de afloop, maar wel doet déze actualiteit zich steeds ook sterker onvoorstelbaar en sterker onbegrijpelijk voor. Een heel ander verhaal geeft troost en begrip.

Aanstaande vrijdag zal het 80 jaar gelden zijn dat Rotterdam gebombardeerd werd. Vier dagen na het bombardement op Rotterdam, op 18 mei 1940, kreeg stadsarchitect Witteveen opdracht om de opbouw van de stad te plannen. Vanaf 1947 werd deze datum jaarlijks gevierd, als symbool voor de Rotterdamse daadkracht. In 1970 was de laatste Opbouwdag; de opbouw was voltooid, vond men. Dat is dit jaar volgende week maandag dus precies een halve eeuw geleden. Ik neem me voor er dinsdag in De Ster op terug te komen. Ik mijmer over het voorstel om 18 mei te ‘benoemen’ als de “Dag van de aetherwereld”.

Intussen kunt u elders lezen hoe Bert Keizer over herdenken en daaromtrent denkt en vooral wat hij daarbij voelt: https://www.trouw.nl/leven/kunst-biedt-troost-het-is-s-avonds-soms-het-enige-dat-je-overeind-houdt~b1b26497/. Hij vindt het, plat samengevat, maar niks. ‘Waarom vraagt niemand zich bij de Dodenherdenking af wat daar het nut van kan zijn?’, vraagt hij zich af. ‘Zeg me niet dat het ter voorkoming van toekomstige wandaden is. Ik geloof daar niks van. Het is een viering die troost biedt. En ik zou het bieden van troost in de vorm van een lach, een schilderij, een roman, een sonnet of een gitaarsolo willen aanwijzen als een van de … belangrijkste bestaansredenen voor kunst.  …  Kunst is op troostende wijze naast het leven van alledag staan. Overdag op je werk heb je er niet veel aan, maar ’s avonds is het soms het enige dat je overeind houdt.’  Aldus arts en filosoof Bert Keizer. Herdenken van de doden uit de onvoorstelbare WO II met als enige reden dat die herdenkerij troost biedt – wat zouden de leermeesters van Bert in de University of Nottingham waar hij filosofie gestudeerd heeft, van dit oordeel denken?

Ik denk terug aan mijn stukje van vorige week. Twee weken geleden ‘stond ik ongeveer een uur na zonsopgang in de keuken’, schreef ik daar. Ik maakte mijn eerste koffie, ‘en keek tussendoor naar buiten – naar het Rozenburgparkje in het oostelijk uitzicht van ons keukenraam – en opeens zag ik het. Wekenlang was het extreem droog en zonnig (gemiddeld 9½ uur per etmaal zon!) geweest, nu had het voor het eerst ’s nachts geregend – DAT kon je ZIEN. In het nieuwe groen dat ik op dat moment door ons keukenraam zag, ZAG ik voor het eerst in mijn leven letterlijk het vijfde element van onze aardse kosmos, de kwintessens oftewel de zogeheten aether.’
DAT herinner ik mij nu, en intussen durf ik als een stukje intieme ‘voorkennis’ te debiteren dat die aether een ‘nieuwe gedachte’, met bijbehorende ‘nieuwe levensvorm’ is in de zin waarin Huizinga dit bedoelt inzake het verleden – maar nu naar de toekomst.

Hugo Verbrugh


Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)

Lees hier de privacyverklaring Hiermee geeft u toestemming om wekelijks een nieuwsbrief te ontvangen.