In de zomer van 1961 ging ik als toerist naar Rusland – toen nog de ‘Sovjet-Unie’. Een herinnering daaraan kwam onlangs bij me boven terwijl ik mij voorbereidde op mijn karwei van de komende weken, het keuzevak ‘Toegepaste Wetenschapsfilosofie’ voor derdejaars studenten psychologie. Dat keuzevak gaat dit jaar voor het eerst alleen in het Engels en daardoor komt het probleem van de taal op indringende wijze in mijn benul. En over de taal gaat die herinnering aan Rusland, en die herinnering gaat over een gesprek dat ik terloops met een Rus, een man van de generatie van mijn vader, in de trein had. Zoals reizigers die zomaar tegenover elkaar zitten vaker doen, raakten wij in gesprek en het was gauw goed raak. Met name één commentaar van die Rus is uniek leerzaam geworden. “Jullie westerlingen hebben altijd kritiek op ons”, breng ik mijn herinnering nu onder woorden, “en dan vooral op het feit dat wij geen vrije pers zouden hebben en geen kritische oordelen zouden kunnen publiceren. Maar jullie begrijpen het niet. Wij mogen en kunnen wel degelijk hardop en in het openbaar kritiek geven, maar altijd met mate; en die ‘mate’ is functioneel, want wij doen iets met wat wij zeggen en schrijven en publiceren. Jullie … – en vanaf hier worden de woorden van die Rus mijn eigen woorden, inclusief wat ik de afgelopen vijftig jaar gedaan heb met wat ik van hem geleerd heb – … praten maar wat los-vast in de ruimte en wat jullie allemaal publiceren is totaal vrijblijvend. Wat wij hier hardop zeggen wordt altijd door wie het ter kennis neemt serieus genomen en altijd opgevat met het oog op wat we ermee doen kunnen en hoe we dat het beste samen kunnen gaan doen.”
Hoe anders dat hier te lande gaat, werd vorige week perfect geïllustreerd door de wederwaardigheden van Thierry Baudet in het debat in de Tweede Kamer. Als hij door het land trekt om ‘met jan en alleman in debat te gaan over waar het heen moet met Nederland en in talkshows op tv laat zien goed van de tongriem gesneden te zijn’, rapporteert de Volkskrant, dan is hij welbespraakt en succesvol. In de Kamer was hij bijna letterlijk nergens.
En zo vergaat het niet alleen hem. Alleen uitzonderlijk charismatische figuren bakken er dan iets van. Ik denk aan Marianne Thieme, Pim Fortuyn en, pak weg, iemand uit het verre verleden, de communist Marcus Bakker [wie weet anno 2017 nog wat een ‘communist’ is?]. Ik pak drie ‘strange bedfellows‘ in één vreemd mengsel samen, ik geef het toe, maar ik máák mijn punt: Bismarck [de ‘ijzeren kanselier’ die eind 19e eeuw Duitsland maakte tot wat het daarna werd] had gelijk toen hij zei: “Van twee dingen wil je niet weten hoe ze gemaakt worden: worst en politiek”.Hugo Verbrugh
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
recent commentaar