Zwemmen is een Nederlandse traditie zou je zeggen. Daarom heeft iedere zichzelf respecterende gemeente een of meer zwembaden. Ons gemeentelijk gebied ook. Zo is het Oostelijk Zwembad onlangs voor veel geld gedeeltelijk opgeknapt. Er was geen geld voor een volledige opknapbeurt. Want elke keer blijkt dat geld een grote rol speelt. Dat kun je je goed voorstellen: het bad en de hokjes moeten schoon zijn, legionellavrij, geen gedonder tussen jongens en meisjes. Vandaar dat het goed is dat ik mezelf heb gevraagd hierover eens te adviseren. Allereerst de logische indeling die je bij veel sporten ziet: is het een zomer- of een wintersport?

Voor mij (ik ben dol op zwemmen) eenvoudig te beantwoorden: zwemmen in een zwembad is een wintersport. In de zomer zwem je buiten. In Plas of zee. Dus laten we eerst beslissen om het zwembad dicht te gooien tussen april en oktober. Ongeveer 5 à 6 maanden. Dat scheelt kosten. Maar het scheelt ook opbrengsten. In de zomer zwemmen meer mensen, omdat ze meer vrije tijd hebben. Dus in de zomer moet er een Plaszwembad worden geëxploiteerd. Dat kan heel goed. Enkele jaren geleden was ik in een Middelandsezeeland en daar was in de zee een houten hal neergezet. Aan de zijkanten hokjes om een groot gat in de vloer, met een zeil als dak: dat was het zwembad. Je moest betalen op het strand, dan kon je zwemmen, en zelfs op koude dagen was het in het zwembad lekker warm, alleen al omdat daar geen wind was. Prima oplossing lijkt mij. Zoiets moeten wij ook doen. Voordelen: Een vast team dat het hele jaar door een zwembad runt, goede opbrengsten in de zomer. Natuurlijk zullen er ook mensen buiten het zwembad gaan zwemmen, maar dat kun je ontmoedigen, door de zwemkaartjes te subsidiëren, net als nu. Ik kwam op dat idee, toen ik onlangs op de Kralingse Plas de ponton zag van Skûtjesilen Holland 2015. Geweldig, wat een initiatief en wat kunnen we veel doen op die Plas. Zeilen, ons vermaken, dansen en wat al niet meer? En als het aan mij ligt, ook nog overdekt zwemmen. Wat hebben we het toch goed in ons landje.

Eduard Schuringa