Aanstaande zaterdag – om precies te zijn: om 03.00 in de nacht van zaterdag 30 op zondag 31 oktober – krijgen we een uur tijd cadeau oftewel gaat de klok één uur terug. Als ik om, pakweg, 7 uur in de keuken kom voor mijn eerste ochtendkoffie, is het daar pas 06.00 uur. De hele dag dóór doe ik alsmaar met één hersenhelft alles in half tempo.

Helemáál wáár is het niet wat ik in deze zinnen schrijf. Voor niks gaat de zon op (en onder), en het enige wat echt gebeurt, is dat we (renteloos, dat wel) een uur te leen krijgen. Zondag 27 maart om 02.00 uur moeten we dat terugbetalen. Dan is het opeens al 03.00 uur oftewel al 8 uur als ik in de keuken kom. Fascinerend, twee maal per jaar dit schrikkelfeest!

Maar de tijden veranderen en wij veranderen met hen, en sinds we door het corona-virus zo intens opgejaagd worden dat we letterlijk op de televisie alle hoeken van de wereld permanent in rep en roer zien, is er veel veranderd sinds het zomer-winter-tijdritme werd ingevoerd – in de jaren ’70 van de vorige eeuw, grofweg gezegd.

Maar één ding is die halve eeuw gebleven: de halfjaarlijkse beklemtoning van de lente- en herfstevening. En die is niet vanzelf ontstaan – nee, ze is door de mens zelf bewerkstelligd! Als dat geen emancipatie is.

Ik introduceerde hierboven het begrip ‘schrikkelfeest’. Dat heb ik afgeleid van het begrip ‘schrikkeljaar’.

Dàt is een bekend fenomeen: een kalenderjaar met 366 dagen in plaats van 365. Deze extra dag, een schrikkeldag, wordt ingevoerd omdat een kalenderjaar van 365 dagen ongeveer 6 uur korter duurt dan het tropisch jaar. Om te voorkomen dat de seizoenen, die vast aan het tropisch jaar verbonden zijn, te veel in een jaar verschuiven, wordt elke vier jaar een correctie toegepast (met uitzondering van de eeuwjaren die geen veelvoud van 400 zijn). De schrikkeldag valt in de Gregoriaanse kalender op 29 februari en komt voor als het jaartal restloos deelbaar is door 4, maar niet door 100 – tenzij het jaartal restloos deelbaar door 400 is. 2020 is een schrikkeljaar. Daarvoor waren 2004, 2008, 2012 en 2016 (allemaal deelbaar door 4, maar niet door 100) schrikkeljaren. Ook 1600 (deelbaar door 400) was een schrikkeljaar. 1700, 1800 en 1900 waren dat niet (deelbaar door 100, maar niet door 400) en 2000 weer wel.

Schrikkelen komt voor in talloze soorten en maten. Kinderen (van alle leeftijden) die aardigheid vinden in bellenblazen genieten van de kracht waarmee water, zeep, lucht en zonlicht met elkaar schrikkelen – en opeens – wèg is alles. H.V.

Het woord is afgeleid van schrikken, maar dan in een verouderde betekenis. In de veertiende eeuw betekende schrikken ‘opspringen, een grote stap of sprong nemen’. Een schrikkeljaar is dus eigenlijk een jaar dat een grote stap neemt of verspringt. Uit de oorspronkelijke springbetekenis van schrikken ontstond ‘opspringen van angst, terugdeinzen’ en uiteindelijk ‘plotselinge angst krijgen’.

Nu introduceer ik het werkwoord ‘schrikkelen’ om aan te geven dat een of ander fenomeen zich in de loop van de tijd zó voordoet dat iedereen die daar gevoelig voor is met min of meer overtuiging kan doen alsof de tijd af en toe heel even stil staat. Volgende week kom ik er op terug.

Hugo Verbrugh


Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)

Dit veld is vereist.
Lees hier de privacyverklaring Hiermee geeft u toestemming om wekelijks een nieuwsbrief te ontvangen.