Ik heb als jong meisje alle schepen achter mij verbrand in Suriname. Best moeilijk, omdat ik al een behoorlijke staat van dienst had. Ik had het naar mijn zin als sportleidster terwijl ik probeerde elke dag kansarme jongeren weer op het rechte pad te krijgen middels sport en spel. En ik had een bijbaan. Het naaien van kleding. Iets dat ik mezelf in de loop der jaren had aangeleerd. Wat mijn ogen zagen konden mijn handen naaien. Nu achteraf denk ik: het is heel bizar dat ik dat gewoon uit de vrije hand deed. Niks naai-opleiding of iets dergelijks. Nu bedenk ik mij dat ik altijd al een creatieve geest heb gehad. In Suriname zie je dat nog heel veel, dat mensen naar iemand gaan om een kledingstuk te laten naaien. Ik naaide voor hele families kleding. Ze hadden alle vertrouwen in mij. Ze kochten een lap stof en lieten die gewoon bij mij achter, om het de week daarna weer op te halen. Voor hun was het spannend wat ik gemaakt had maar voor mij was het ook spannend of ze tevreden zouden zijn. Ik kende de mensen en kon aardig inschatten wat bij ze paste. Dat was ook de reden dat ik was begonnen met kleding naaien. Ik vond het erg, nog sterker, het deed pijn aan mijn ogen als ik zag dat iemand met kleding rondliep die voor geen meter stond terwijl ik wist dat iemand daar veel geld voor had neergeteld bij een modiste (zo noemde je iemand die kleding naaide in Suriname).

Het gezegde ‘kleren maken de man’ klopt als een bus. Ik ben die mening ook toegedaan. Kleding spreekt. Kleding geeft je status. Het zegt veel over iemand en daar wilde ik aan bijdragen. Ik wilde laten zien dat het niet duur hoeft te zijn om er goed uit te zien.

Ik had heel hippe buren aan de overkant van de straat. Ik keek altijd stiekem wat ze aanhadden. Zo mooi en ‘fashionable’ zagen ze eruit. Wat later werden we vrienden en bleek, omdat ze dat toegaven, dat ze elke dag ook stiekem naar mij keken, wat ik aan had. Niet wetende dat ik veel zelf naaide. Toen ze dat hoorden had ik geen rust meer. Ze kwamen steeds weer met een stuk stof aanwaaien. Het sterkste staaltje was dat we aan het chillen waren met elkaar overdag en aan het kletsen waren wat wij die avond zouden doen. We waren het met elkaar eens dat we met z’n allen zouden gaan stappen. Ineens zei een van die jongens: maar ik heb niks om aan te doen. Je kent dat wel. Een hele kast vol en toch zeggen dat je niks hebt om aan te doen. Hij keek in mijn richting, een beetje slijmerig en ik wist meteen hoe laat het was. Toen kwam die vraag op de allerliefste toon: Lita wil je een broek voor mij naaien? Ik zei: maar het is al vijf uur in de middag en over drie uurtjes gaan we stappen. Ik stemde toch toe. Ging naar huis aan de overkant en begon met naaien. Binnen twee uur had ik zijn broek. Die zat als gegoten en ik zie dat hij die broek nog steeds draagt, want hij woont inmiddels ook in Nederland. Als ik hem ontmoet heeft hij het over die impulsieve actie van ons met die broek. We kunnen er dan hartelijk om lachen.

In Nederland geef ik mij niet meer over aan deze passie. Ik vind het niet meer leuk om hele avonden kleding te zitten naaien. Die passie heeft plaatsgemaakt voor andere interesses.

Lita Gunther