Toen ik in de jaren negentig naar Nederland kwam was het dat een enorme overgang. Ik was van de een op de andere dag alleen. Geen moeder meer naast mij waar ik altijd terecht kon. Te meer omdat mijn moeder ook nog ‘s mijn beste vriendin was. Ik besloot om meerdere redenen Suriname te verlaten. Het was een enorme shock voor mijn moeder toen ik haar ging vertellen dat ik het land, mijn thuis ging verlaten om mijn leven in een ander vreemd land op te gaan bouwen. Wat moet dat een heel trieste dag voor haar zijn geweest! Dat besefte ik toen niet. Omdat je jong bent en bezig richting te geven aan je leven. Niet wetende wat het gevolg is van je keuze.

Nu ik zelf kinderen heb, kan ik mij pas echt verplaatsen in mijn moeder, in elke moeder die haar kind moet laten gaan. Wat is dat enorm zwaar! Natuurlijk willen we het beste voor onze kinderen. Maar dat neemt niet weg dat we gewoon mogen zeggen hoe het is. En dat is niet in woorden uit te leggen. Ondanks dat het mijn vrije keus was om naar Nederland te vertrekken, was het een hele omschakeling. Ik was in die tijd heel hot in Suriname. Ik kwam hier en was ineens nobody. Ik moest vanaf de grond opnieuw beginnen. Had geen inkomen, maar vond gelukkig snel werk. Ik werd opgevangen door mijn oudste broer August in Landsmeer. Ik wilde hem niet tot last zijn dus ging ik elke morgen heel stil en vroeg de deur uit om te gaan werken in Amsterdam.

In Suriname had ik mijn eigen auto en ineens moest ik de hele dag het openbaar vervoer pakken. Ik wist niet hoe dat werkte en waar alles naar toe ging. Als ik bij mijn broer de deur achter mij had dichtgedaan ging ik naar mijn werk in een naai-atelier/winkel. Dan moest ik altijd een enorm lange straat aflopen om de bus te halen. Die straat leek zo enorm lang omdat ik mij eenzaam en alleen voelde. Ik dacht: kijk mij hier lopen. Niemand kent mij en ik ken niemand. Oh, wat heb ik mijn moeder gemist! Tijdens het lopen in die lange straat had ik elke dag een dik gezicht van het huilen. Niemand zag het. Iedereen leefde voor zichzelf en het was ze worst wie er voor of naast ze liep en of jij je ellendig voelde of niet. Die lange weg heette de Meervalweg. Die zal ik nooit vergeten.

Ik liep zoals altijd weer te huilen op die route. Stond met betraande ogen uiteindelijk bij de bushalte. En warempel, wie reed langs? Mijn broer bij wie ik in huis woonde. Hij zag mij nog net. Ging in zijn achteruit en zei: stap in. Ik breng je wel naar je werk. En hij maakte oogcontact met mij en zag dat mijn gezicht rood van het huilen was. Hij maakte nog net geen smak op de weg. Zette zijn auto aan de kant en vroeg wat er was. Ik zei: ik mis mama, ik mis Suriname. Hij kon er hartelijk om lachen. Hij zei: Oh, dat ken ik wel. Dat heb ik ook gehad. Ik miste jullie ontzettend toen ik ooit naar Nederland vertrok. Maar reken maar dat gaat over. Je bent net vanonder je moeders vleugels vandaan. Het komt goed. Hij zette mij af en schreeuwde mij na: het komt goed. Het is ook goedgekomen. Mijn broer woont nog steeds in Landsmeer en als we die weg inrijden schreeuwt hij spottend ‘je gaat niet weer huilen he!’ Dan brullen we het uit van het lachen.

Lita Gunther