Volgens een aantal van u die ik sprak, stikt het tegenwoordig van de drugshandel op bepaalde plekken in onze deelgemeente. In het verborgene. Stiekem. Op parkeerplaatsen die niet zo goed verlicht zijn. Die donkere hoekjes hebben. Vaak liggen er dan de volgende dag lege zakjes op de grond. Daar kun je deze ‘traffic zones’ aan herkennen. Nu koop ik zelf nooit drugs in onze deelgemeente, dus helemaal zeker ben ik niet, maar het is wel een plausibel verhaal. Wat moeten we hiermee? Negeren? Wachten tot de drugskaravaan voorbijtrekt naar de volgende deelgemeente? Of moeten we het anders aanpakken? Anders aanpakken zegt u? Oké, hoe dan? Geef ze de ruimte, hoor ik. Nee, geef ze een ruimte, binnen, waar ze gewoon vrij kunnen handelen, in een gebouw zonder camera’s, wel met goede vuilnisbakken erin.

We hebben per slot van rekening ook huizen en gebouwen waar we drugspatiënten tot zichzelf laten komen, zodat ze ons niet lastig vallen en er zelf ook wat beter van kunnen worden. Kortom, geef de drugsverkopers en inkopers ook eigen ruimte. Een eigen zwarte markt voor de handel in wit poeder.

De vraag is natuurlijk welke ruimte? In ieder geval niet in scholen. Liefst op een bedrijventerrein of bij een partycentrum: het gaat toch vaak om de partydrug XTC. Maar willen we het met zijn allen? Zijn we bereid over onze eigen schaduw te springen? Zullen we bij het eerste de beste incident ons nog steeds herinneren welk grote probleem we wilden oplossen? We zullen zien. Letterlijk. Nu het weer lente wordt blijft het steeds langer licht. Minder donkere plekken op de parkeerplaatsen.

Het probleem wordt dus steeds kleiner. Tot het zo klein wordt dat het overgaat in het klassieke ‘parapluprobleem’. Je wilt naar buiten, maar dat kan niet, omdat het regent en je hebt geen paraplu. En als het dan eindelijk niet meer regent en je gaat naar buiten om een paraplu te kopen, dan denk je: waarom zou ik er een kopen? Het regent toch zeker niet. Zo kunnen we heel oud worden.

Eduard Schuringa