Het leek vorige week bijna een beetje alsof het geen toeval was. Zowel in Amerika als in Nederland  staat abortus weer op de acute agenda. En er is weer stevig filosofisch benul nodig om de problemen lucide te zien en de beoordelen.

Bert Keizer liet in zijn column in Trouw van 17 juni weer eens zien dat hij inderdaad zulk benul heeft. Hij vertelt over mevrouw D. die in de hongerwinter van 1944 in Amsterdam een medisch verantwoorde abortus onderging omdat alles erop wees dat de stad in een totale eindstrijd zou ondergaan. De voorspelling kwam niet uit. Amsterdam werd helemaal niet aan puin geschoten. Maar dat kind bleef ongeboren. Het was een jongetje en ondanks de twee later geboren kinderen konden zij en de vader van dat kind hem hun hele leven niet vergeten. De discussie over het recht op abortus lijkt moeilijk in goede banen te leiden, stelt Keizer terecht. Voor- en tegenstanders zijn het niet eens over de status van het af te breken leven. Voor mevrouw D. ging het om een kind. Uit Keizers column van 17 juni:

“Voorstanders van abortus vinden dat het om een foetus gaat, een mens-in-wording, nog geen kind. In The Times Literary Supplement van 27 mei schreef Regina Rini hoogleraar filosofie in Toronto, een verhelderende beschouwing over de status van ‘het ongeboren leven’. Dat is hoop ik neutraal genoeg aangeduid. Rini stelt dat een voorstander van abortus liever niet spreekt over ‘een kind’ dat geaborteerd wordt. Maar als een gewenste zwangerschap eindigt in abortus, zoals bij mevrouw D., dan spreekt men juist wel graag over een kind en niet over ‘een foetus’. Moeten we dan zeggen dat de status van het foetus of het ongeboren leven afhankelijk is van de vraag of het om een gewenste of een ongewenste zwangerschap gaat? Maar we moeten toch eenduidig kunnen aangeven wat zich in die eerste twaalf of twintig weken in de baarmoeder bevindt? … De discussie over het recht op abortus lijkt moeilijk in goede banen te leiden omdat voor- en tegenstanders het niet eens zijn over de status van het af te breken leven. Voor mevrouw D. ging het om een kind.

Je komt hier niet uit door je alleen te concentreren op de intrinsieke eigenschappen van ongeboren leven. Dat het waarschijnlijk pijn kan voelen is niet onderscheidend, want dat kan een kip of een koe ook en hun dood baart ons geen zorgen. Dat er naast sensaties van pijn of plezier nog geen geestelijk leven is kun je niet aantonen, maar ook niet weerleggen. Rini vindt dat je er langs deze weg nooit achter komt wat ongeboren leven eigenlijk precies is.

Je komt hier misschien wel uit door te letten op extrinsieke eigenschappen, oftewel relaties. Hier zijn een paar extrinsieke relaties: een foetus bevindt zich in het lichaam van een ander mens, wordt verlangend bezien door de aanstaande ouders, heeft de gretige toestemming van een vrouw om zich in haar lichaam te bevinden, is het gekoesterde onderwerp van vele familiegesprekken. Als een foetus onderdeel is van een dergelijk web van relaties, dan is er sprake van een vreugdevolle zwangerschap. Een spontane abortus, een miskraam, is dan een intens verdrietige gebeurtenis. De pijn van mevrouw D. was des te schrijnender omdat er niks spontaans aan was.

Een foetus is echter niet per definitie onderdeel van zo’n heerlijk web. Onder heel andere omstandigheden kan een foetus angstig worden gadegeslagen door een vrouw die haar leven op onomkeerbare wijze veranderd ziet in een richting die zij niet wenst. Het is immers niet zo dat een vrouw na de conceptie meteen moeder is en de foetus meteen een kind. Want als je het zo stelt dan is elke zwangerschapsafbreking inderdaad een misdaad. Je lost dit niet op door te zoeken naar wat de foetus eigenlijk is. De oplossing is een blik op de extrinsieke eigenschappen, het web van menselijke verhoudingen waarin de foetus zich bevindt. Die extrinsieke eigenschappen hebben ook moreel gewicht. Dat wil zeggen dat de status van de foetus, of het ongeboren leven, wel degelijk afhankelijk is van de vraag of het om een gewenste of een ongewenste zwangerschap gaat. Deze redenering past echter verdacht goed bij wat ik toch al dacht: abortus moet soms kunnen. Ik vraag me af of het ook zo overtuigend klinkt voor de tegenstanders.”

Even nog enkele puntjes:

(1) De accentuering van ‘verdacht’ hierboven heb ik (HV) aangebracht. Dat woord zegt zo heerlijk veel …

(2) Hierboven staat bijna de hele column van Keizer. Lees hem eventueel zelf: trouw.nl/zorg/spreken-we-bij-abortus-over-een-kind-of-een-foetus

(3) Het woord ‘foetus’ is onzijdig, ik heb dat hierboven gecorrigeerd.

(4) De illustratie heb ik in mijn archief teruggevonden. De herkomst ervan ligt verborgen in de nacht der tijden.

(5) Net als vorige week zal ik in de rubriek ‘Reacties’ nog enkele aanvullingen geven.

Hugo Verbrugh


Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)

Lees hier de privacyverklaring Hiermee geeft u toestemming om wekelijks een nieuwsbrief te ontvangen.