Vorige week schreef ik op deze plaats over het proefschrift waarop Kim Ouwehand ruim tien dagen geleden promoveerde. Dat proefschrift ging over gebaren waarmee mensen in hun onderlinge communicatie dingen in de ruimte kunnen aanwijzen. Die gebaren kunnen de communicatie sneller en effectiever doen verlopen. Twee van de stellingen bij het proefschrift spraken mij vooral aan: ‘Het lichaam kan worden beschouwd als een verlengstuk van het brein: ons denken bepaalt ons doen, en ons doen bepaalt ons denken’ en ‘Gebaren zijn de basis van taal’. Wie De Ster vorige week al in de oudpapierbak van de ROTEB heeft gegooid, kan het allemaal hier nalezen: dester­onli­ne.nl/cognitie-2-1-1,­ en­ dester­online.nl/cognitie-21-2

In die twee vorige stukjes had ik het vooral over de tekening op omslag van het proefschrift. Die gaf in beeldentaal essentiële informatie die niet met zoveel woorden in de tekst staat. Dat onderwerp, de relatie tussen woordentaal en communicatie in beelden en gebaren, blijft me bezig houden

Nu ga ik het werk van Kim toepassen op de promotieplechtigheid. In het ene uur dat een promotie in Rotterdam duurt, in dit geval dus op vrijdag 15 januari tussen 11.30 en 12.30 uur in de Senaatszaal van Campus Woudestein, hebben verschillende mensen niet alleen gesproken, maar ook allerlei gebaren gemaakt. Zo doende hebben ze voor de goede verstaander belangrijke informatie uitgewisseld over de essentie van wetenschap in het algemeen en van de universiteit in het bijzonder.

In het stukje van vandaag ga ik iets van die gebaren beschrijven en dan vertalen in woorden van de gesproken taal. De kern van mijn betoog illustreer ik met een kleine historische persoonlijke

Dit is een plaatje van het eerste gezelschap dat is opgericht om natuurwetenschappelijke experimenten uit te voeren: de Accademia del Cimento (= Akademie van het Experiment), Florence, 1657. ‘Mij spreekt dit plaatje een tale’, licht ik, alweer lichtelijk overdrijvend, toe; de woordkeus is geïnspireerd op de Vlaamse dichter Guido Gezelle (1830-1899), die met zijn dichterlijke oog de gebarentaal van de bloemen kon lezen [‘Mij spreekt de blomme een tale’]. Wat ik in verband met de strekking van mijn stukje aan dit plaatje aflees, zou ik aldus kunnen samenvatten: ‘Ik zie aan dit beeld dat het deze heren net zo min zou kunnen invallen hun wetenschappelijk werk op onbetrouwbare wijze te verrichten, als het, zuiver technisch,  biologisch niet mogelijk is je eigen leven te beëindigen door je adem in te houden’.

Dit is een plaatje van het eerste gezelschap dat is opgericht om natuurwetenschappelijke experimenten uit te voeren: de Accademia del Cimento (= Akademie van het Experiment), Florence, 1657. ‘Mij spreekt dit plaatje een tale’, licht ik, alweer lichtelijk overdrijvend, toe; de woordkeus is geïnspireerd op de Vlaamse dichter Guido Gezelle (1830-1899), die met zijn dichterlijke oog de gebarentaal van de bloemen kon lezen [‘Mij spreekt de blomme een tale’]. Wat ik in verband met de strekking van mijn stukje aan dit plaatje aflees, zou ik aldus kunnen samenvatten: ‘Ik zie aan dit beeld dat het deze heren net zo min zou kunnen invallen hun wetenschappelijk werk op onbetrouwbare wijze te verrichten, als het, zuiver technisch, biologisch niet mogelijk is je eigen leven te beëindigen door je adem in te houden’.

anekdote. Lang geleden gaf ik zelf nog gewoon onderwijs. Dat was, zoals de geregelde lezer van De Ster kan weten, altijd Probleem Gestuurd Onderwijs in kleine groepjes. In het begin van het jaar gaf ik een enkel college voor de hele jaargroep. Ik heette ze welkom, en ging direct door met ‘de belangrijkste mededeling die ik jullie te doen
heb. Wanneer je de komende jaren hier echt gaat doen waarvoor je hier gekomen bent, zul je lid worden van het allerbelangrijkste en allermachtigste collectief dat er op aarde is: de wetenschappelijke gemeenschap. Alle regeringen van de wereld, de maffia, het Vaticaan, alle loges van de vrijmetselarij tezamen, het geheime genootschap ‘The­ Skull­ and Bones’ van Yale University, de Heilige Moederkerk, you­name­it – hun macht en invloed vallen in het niet vergeleken bij wat de scientific­community wereldwijd vermag’. Zó begon ik dan. ‘Well­ roared,­ lion’, fluisterde ik mezelf daarna stiekem toe; ik hanteer nu de stijlfiguur van de overdrijving. maar ik heb goede redenen, good­reasons, om dat te doen. Die macht van de wetenschap in het algemeen en de universiteit in het bijzonder, staan en vallen met het vertrouwen dat de leden van de scientific­ community wereldwijd in elkaar hebben, en met déze stelling overdrijf ik niet.

Bijna altijd is dat vertrouwen van wetenschappers in elkaar terecht. In elk geval is het in de wetenschappelijke communicatie vaker het geval dan in andere sectoren, zoals de politiek, het krijgswezen, de inlichtingendiensten, het bedrijfsleven (om maar te zwijgen over de zogenoemde ‘financiële wereld’).

Maar het spreekt niet zomaar vanzelf. Dagelijks wordt dat vertrouwen talloze malen op de proef gesteld. In feite gebeurt het in elke communicatie tussen twee of meer wetenschappers. Af en toe gebeurt dat in een speciale setting waarin dan oude rituelen opgevoerd worden. Die rituelen bevestigen dan daadwerkelijk, in woord en daad, dat vertrouwen. Promoties zoals wij die in onze universiteiten meemaken, zijn prototypen van zulke rituelen.

PS: Op de dag waarop dit stukje schrijf, 21 januari, debatteert de Tweede Kamer over meer zeggenschap van studenten inzake hun onderwijs. In dit verband memoreer ik Stelling 10 van het proefschrift van Kim Ouwehand: ‘Een effectieve leeromgeving past zich aan de student aan en niet andersom’.

Hugo Verbrugh