Overmorgen begint weer een nieuw jaar. We kijken terug op het oude. Een van de gedenkwaardigste dingen die we zien, is de eindaflevering van de zaak Stapelgate. De Nederlandse psycholoog Diederik Stapel heeft zijn naam gegeven aan een originele variant van de onvoorstelbare oplichterij die de Amerikaanse president Richard Nixon in de jaren zeventig van de vorige eeuw georganiseerd had door handlangers te laten inbreken in het hoofdkwartier van zijn tegenstanders genaamd Watergate. In september 2011 kwam aan het licht dat Diederik Stapel iets vergelijkbaars had gedaan in de wetenschap. In november 2012 publiceerde hij zijn autobiografie ‘Ontsporing’, afgelopen jaar pletterde een creatieve anarchist de tekst daarvan op internet, en sindsdien kan iedereen zich daar vrolijk over maken en zoekt Stapel ander emplooi. Ik durf te stellen dat de affaire Stapel de geschiedenis zal ingaan als de grootste grootschalige wetenschappelijke fraude ooit. Waar een klein land groot in kan zijn!
symbolische aanduiding voor de universiteit. HV] haar wonden en wordt inderdaad gewerkt aan veranderingen ten goede. Maar wat echt nodig is, is natuurlijk een cultuuromslag. Dat is pas echt moeilijk. Tik dat woord maar eens in op Google, en je weet niet wat je ziet. Alleen al Fokke en Sukke hebben meer dan een dozijn grollen daarover.
Hoe echt moeilijk een cultuuromslag aan de universiteit zal zijn, leren we als we even kijken naar wat van oorsprong de eerste taak van de universiteit is: onderwijs.
Vooral één onderdeel van het universitaire onderwijs biedt rijke mogelijkheden om te gaan werken aan een cultuuromslag: het examenbeleid. Lang geleden, toen ik nog jong was, was dat geen probleem. Examens waren mondeling, de examinator begon met de vraag ‘Meneer, waar wilt u het over hebben?’. Het examen werd een creatief gesprek en als je na afloop te horen kreeg dat je gezakt was, wist je precies waardoor dat gekomen was.
De omslag kwam begin jaren 70. De politiek had bedacht dat iedereen recht had op universitaire studie, en om al die nieuwkomers te kunnen geven waar ze op af kwamen, bedacht iemand het meerkeuze-vragen-examen, in de eigentijdse universitaire taal aangeduid als multiple choice. Ik herinner me nog goed hoe dat bedenksel destijds in de universiteit ontvangen werd. Een groot aantal oudere docenten meenden in all ernst dat de mafkees die dat bedacht had een flauwe eenapril- grap met ons wilde uithalen. There is always the unexpected, zeg ik maar.
Intussen zijn fraude bij examens en de bestrijding daarvan een bloeiende bedrijfstak geworden. NRC Handelsblad van 18 december had er een huiveringwekkend artikel over: ‘Het nieuwe spieken: een telefoon in je schoen’. Ik citeer: ‘Spieken gaat allang verder dan afkijken, spiekbriefjes in je sok en stiekem fluisteren. Studenten … mogen sinds dit studiejaar geen horloges meer dragen tijdens tentamens. Want bij de uurwerken kunnen ook te misbruiken smartwatches zitten. … WC-bezoek is tijdens tentamens alleen in noodgevallen toegestaan.’
Het plaatje bij dit stukje licht het probleem nader toe. In het kielzog van de hoofddoekjes- discussie kan studenten niet het recht ontzegd worden het hoofd te bedekken; onder die hoofdbedekking kan electronica verborgen zitten die het de drager mogelijk maakt met anderen te communiceren.
Voorlopig zal daar niets tegen te doen zijn. “Fouilleren mag niet. Oortjes kunnen verborgen zitten onder hoofddoeken”, citeer ik uit het genoemde NRC Handelsblad artikel. “Universiteiten lopen per definitie achter de feiten aan. Wettelijk worden we ook nog eens beperkt in onze mogelijkheden. Het meest ideale zou zijn om een hele tentamenruimte te jammen, te storen, zodat er geen dataverkeer meer mogelijk is. Maar dat is in Nederland alleen toegestaan in gevangenissen.”
Hugo Verbrugh
Ik haal mijn stukje voor De Ster van 23 oktober 2012 uit de kast. Het gaat over over spieken op tentamens.
De veranderende aard van de kennis
Lang geleden, in de eerste jaren van de Erasmus Universiteit, maakten we eens een rel mee die nu een aanleiding zou kunnen zijn voor een aflevering van het televisieprogramma Andere Tijden. Het ging over spieken op tentamens. Die tentamens waren uiteraard schriftelijk, en allemaal multiple choice format oftewel meerkeuze vragen. Ik verzin een voorbeeld: ‘Hoeveel kost een jaarabonnement op De Ster? (1) 100 euro, (2) 10 euro (3) Er is helemaal geen abonnementsgeld want De Ster wordt alleen los verkocht (4) Er is helemaal geen abonnementsgeld want De Ster wordt gratis bezorgd bij de doelgroep.
De rel begon ermee dat een hoogleraar in de examencommissie rapporteerde dat hij studenten had betrapt op een nieuwe manier van spieken. De studenten mochten tijdens de examens, allicht, even naar de wc als ze nodig moesten, en nu had een groepje studenten een systeem bedacht om papiertjes met de antwoorden die ze bedacht hadden op de vragen mee te nemen naar een vooraf afgesproken wc, waar een ander lid van het groepje ze dan even later zou kunnen afhalen.
‘Foei!’, uiteraard – wat een verloedering van het wetenschappelijk onderwijs! En gedachtig aan het oude wijsheid van cabaretier Wim Kan [‘Vreemd eigenlijk – je hoort en leest altijd alleen over onlusten, nooit over lusten die ergens uitgebroken zijn’] pikte het universiteitsblad Quod Novum dat we toen nog hadden dit schandaaltje op en meldde het op de één [= de voorpagina]; hoofdredacteur was destijds Hein Meijers, tegenwoordig is hij directeur communicatie bij de NWO (= Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek).
Toen was het natuurlijk nog veel erger ‘foei!’ en een dag later waren de rapen helemaal gaar want toen meldde een collega van Meijers bij De Telegraaf het nieuws op landelijk niveau.
Aan dat mooie verhaal moest ik denken toen ik dezer dagen in een winkel op de campus Woudestein een billboard zag voor de examproof calculator. Ik had even tijd nodig om te begrijpen wat dat is, maar toen ik het begrepen had, zag ik er wel een leerzaam verhaal in.
Kennis is tegenwoordig alleen kennis als er getallen op staan. Dus moeten studenten op examens sommen kunnen maken. Dat kan tegenwoordig alleen nog met rekenmachientjes. Dus mogen studenten rekenmachientjes meenemen naar hun examens. Maar de moderne rekenmachientjes oftewel calculators zijn vaak zó smart dat je ze ook kunt gebruiken om via Google de antwoorden te vinden op alle vragen die in een examen gesteld kunnen worden. Dus mogen de studenten alleen een calculator meenemen waar die universele kennis-zoek-functie niet in zit. En dat is dus een examproof calculator.
Andere tijden, andere zeden, andere normen, ander onderwijs, andere wetenschap, andere kennis. Sommige dingen waren vroeger echt aardiger. Neem het mooie verhaal van de Engelse acteur en auteur en nog veel meer Stephen Fry (1957). Hij lijdt aan een manisch-depressieve stoornis. Die begon toen hij een jaar of zeventien was met een manische periode, en pas op zijn zevenendertigste kwam hij bij een arts die hem vertelde wat de diagnose was. In de tussentijd had hij in Cambridge Engels gestudeerd. De examens daar waren mondeling, en ik heb Fry eens op de televisie horen vertellen hoe hij voor die examens slaagde. Als de examinator hem een vraag stelde, luisterde hij zó intens empathisch, dat hij aan de GLOUM van de examinator kon aflezen welk antwoord die wilde horen (GLOUM = gebaren, lichaamstaal, oogcontact, uitstraling en mimiek). Vanuit zijn empathisch inlevingsvermogen begon hij dan een verhaal te vertellen, en de examinator begreep precies wat Fry wilde zeggen en liet hem slagen.
Wij leven in de tijd van de veranderende aard van de kennis. Zie mijn boekje daarover, Uitgeverij Ad. Donker, Rotterdam, 2010, ISBN 9789061006442.
Hierheen gelokt via twitter: “Weet je nog wat GLOUM is? Lees over hoe Stephen Fry dat gebruikte om voor zijn universitaire examens te slagen” ben ik geen steek wijzer geworden over GLOUM!
Antwoord aan Nicolew: GLOUM is een acroniem; het staat voor Gebaren, Lichaamstaal, Oogcontact, Uitstraling, Mimiek. Ik copieer uit mijn blokboek TWF (= Toegepaste wetenschapsfilosfie: In eerste instantie past hier een zelfde commentaar als hierboven bij topos 7.6.: je kunt er daadwerkelijk iets aan beleven terwijl we erover spreken in de TWF-PGO-groep. Ik illustreer de strekking aan een waargebeurde anekdote. Een jonge vader wiens zoontje van 7 met oma aan zee logeert belt om te vragen hoe het gaat, hij krijgt uitvoerig en gedetailleerd verslag. Het gesprek wordt beëindigd door oma met de afscheidsgroet ‘Nou, dag ‘hoor! Meteen daarop zegt het kleinzoontje: ‘”Nou, dag hoor”… – dat zeg je toch niet tegen je eigen kind!’ Gedachtig aan wat David Bellos in ‘Is That A Fish In Your Ear?’ (zie blz. 65 van dit blokboek), blz. 71, schrijft, begrijp ik wat hij bedoelt. Hij realiseerde zich niet dat de afscheidsgroet van oma aan zijn vader de eerste strofe was van een klein, absoluut goedaardig en hartelijk bedoeld vier-regelig talig ritueeltje dat oma en haar kinderen hadden als ze afscheid van elkaar namen: (1) Nou dag, hoor, (2) leuk dat je geweest bent, (3) kom nog eens langs, (4) is knus’. In deze zin [‘het woordje ‘zin’ staat hier uitdrukkelijk in twee betekenissen: (I) als een woorden-sequens die voor spreker en luisteraar volstrekt duidelijk was inclusief de verwijzing naar ‘iets’ dat te delicaat is voor woorden in de ‘gewone’ taal, en (II) als synoniem voor ‘betekenis’], waren deze drie woorden van regel (1) een standaard-topos in de communicatie tussen oma en haar kinderen– maar de verontwaardigde reactie van de kleinzoon bracht aan het licht dat deze drie woorden in het gangbare spraakgebruik vaak eerder iets betekenen als [ik bedenk enkele synoniem(achtige)e varianten]: ‘Ga fietsen!’, of ‘Weet je wat je doet – je bekijkt het maar!’ – dus met een totaal andere betekenis dan die waarin oma het bedoelde als liefdevolle, in elk geval vriendelijke afsluitende claus voor dit gesprek.