1 

Beste, brave kinderen, 

Bestaan kabouters? Een rare vraag natuurlijk, want waar je maar vast genoeg in gelooft, dat is er ook, zo simpel is het. Er moet natuurlijk wel iemand zijn die je het verhaal van de kabouter vertelt, het liefste als je nog héél jong bent. Goede ouders doen dat. Heb je zulke ouders? Dan beleef je een mooie jeugd, want wat is nu een jeugd zonder kabouter? Wethouder Smallenbril had helaas zo’n nare jeugd, want niemand vertelde hem iets en ook op latere leeftijd geloofde hij eigenlijk nergens in. Hieronder lees je hoe dat uitpakt (niet al te best kan ik je verklappen). 

Maar wandel je, net als ik heel vroeger, met je ouders door een oud en geheimzinnig bos, dan zullen ze je vertellen over de kabouter die daar woont (net zoals ze dat, erg lang geleden, ook weer van hun eigen ouders vernamen). En precies zo hoort het ook te gaan met een vertelling die het waard is om, steeds opnieuw, doorgegeven te worden: vertellen, luisteren en geloven. 

Ja, beste kinderen, geloof niet altijd alles wat je ziet, leest of hoort, maar durf zo af en toe wel te geloven in zaken die je misschien niet ziet, maar die er wel toe doen in het leven. Zoals een kabouter in een bos, als je nog kind bent. Dan kan je later, als je volwassen bent, ook geloven in andere mooie dingen die het leven de moeite waard maken. Dingen die je niet ziet maar die er wel zijn. Zo, genoeg gepraat, vind je niet? Want nu is het de hoogste tijd voor mijn verhaal over ‘de kabouter in het oude bos’. 

* * * 

Er was eens een grote havenstad waar het iedere dag een drukte van belang was: vele schepen legden er aan en losten hun lading, of namen die juist in en vertrokken dan weer snel. Kranen piepten en kettingen rammelden. Niemand nam ook maar een ogenblik rust. Want tijd is geld en dan, andere havens wilden maar wat graag deze grote havenstad naar de kroon steken. 

En zo jakkerde men maar voort in die grote havenstad. “Stilstand, dat is achteruitgang!” hield wethouder Smallenbril niet op te benadrukken. “We moeten vooruit, we moeten veranderen!” 

Het ergerde hem daarom bijzonder dat hij er op een kwaad moment achter kwam (hij was niet in de havenstad geboren, vandaar) dat er zich in het oosten van de stad een wijk bevond die al in tijden niet meer was veranderd. Jaar in jaar uit bleef deze wijk hetzelfde en niets wees erop dat dit ooit wel zou gaan gebeuren. 

Af en toe moest er een pand wegens bouwvalligheid worden gesloopt, en soms werd er ineens een nieuw blokje huizen bij gebouwd. Maar omdat die nieuwe huizen meestal nogal leken op de huizen die er al stonden, bleek er toch niet zoveel nieuws over te vertellen. Maar goed, met enige fantasie kon je dit nog een “verandering” noemen. 

Nee, dan het naast de wijk gelegen bos. Daar gruwde wethouder Smallenbril pas echt van. In dit bos, zo constateerde hij tot zijn ergernis, veranderde er werkelijk nooit iets. Echt vreselijk! 

Maar het kon nog veel erger. Het westelijke deel van het bos werd door de inwoners van die wijk het “nieuwe bos” genoemd. Dat werd netjes bijgehouden, want er kwamen veel mensen. Het gras werd gemaaid en viel er een boom om, werd die verwijderd. Het was eigenlijk meer een park dan een bos te noemen. 

Maar het oostelijke deel van het bos, door de inwoners van die wijk het “oude bos” genoemd, maakte het in de ogen van de wethouder wel het meest bont. Hier wandelden slechts mensen die op hun rust waren gesteld. Of ze lagen rustig onder een boom een boek te lezen. Stierf er een boom, liet men de stam liggen, zodat in de herfst op het dode hout talrijke paddenstoelen 2 

konden groeien; zo schonk de boom weer nieuw leven aan het bos. En aan gras maaien dacht al helemaal niemand; het gras mocht er groeien zoals het zelf wilde. 

In dit “oude bos” woonde de kabouter Jodocus, samen met zijn vrouw Mathilde en hun zeven kinderen. Jodocus had een klassieke opvoeding gehad en had daarom zijn kinderen, net als bij de Romeinen, eenvoudig genummerd. De zevende en jongste heette Septimus (het zesde kind, Sixtus genaamd, was ruim een jaar ouder). 

Anders dan wethouder Smallenbril zat Jodocus totaal niet op verandering te wachten, en juist daarom woonde hij met veel genoegen in het Oude Bos. Want daar veranderde immers nooit iets. Jodocus was erg gesteld op zijn privacy, maar zo af en toe werd hij toch opgemerkt door een wandelaar. Maar zoals eerder gezegd, in het Oude Bos kwamen alleen mensen die op hun rust waren gesteld, niet op sensatie. Was het een dame, knikte ze de kabouter vriendelijk toe. Was het een heer, lichtte hij even zijn hoed. Jodocus tikte dan beleefd tegen de rand van zijn puntmuts en knikte vriendelijk terug. “Leven en laten leven,” luidde het stilzwijgende parool, en zo verstreken voor iedereen in het Oude Bos de jaren in alle rust. De koude winter ging en werd gevolgd door de jonge en vrolijke lente. Daarna kwam de warme zomer aan bod. Maar het mooiste seizoen, dat was toch de herfst, vond Jodocus. Het Oude Bos, zo oud en bedaard, pakte dan uit in een geweldige kleurenpracht. Het was dan echt het mooiste plekje ter wereld. 

* * * 

Jodocus zat op het bankje voor zijn huis (in een oude holle boom), rookte zijn pijpje en las op zijn gemak het huis-aan-huis blaadje van de wijk. Want hoewel er bijna nooit iets veranderde, bleef hij als hoogopgeleide kabouter toch graag op de hoogte van het plaatselijke nieuws. Het was maar een héél klein krantje, want als er nooit iets verandert, valt er ook bijzonder weinig te schrijven. Kortom, een bijzonder aardig krantje, vond Jodocus. 

Een week later schrok hij zich dan ook een hoedje (of zeg je bij een kabouter een puntmutsje) toen hij het huis-aan-huis blaadje uit de bus haalde en een verontrustend dik pak papier in zijn handen hield. Hij vouwde het blad open en las het volgende, vreselijke bericht: 

Grote veranderingen op komst: wethouder Smallenbril publiceert zijn ‘bosvisie’ 

Van onze verslaggever. 

“We moeten vooruit. Stilstand is achteruitgang.” Aldus wethouder Smallenbril, die gisteren in de gemeenteraad zijn plan voor het Oude Bos presenteerde: de ‘bosvisie’. Weg met al die zinloze bomen. Ruimte voor een multifunctioneel pretpark, een survival-route, een crossbaan voor brullende motoren, de mogelijkheden waren eindeloos, mits er maar voldoende ruimte werd gecreëerd door de kap van 20.000 bomen. Daar zou wethouder Smallenbril zich graag voor willen inzetten. De te vellen bomen waren reeds gemerkt: 98% zou verdwijnen. “Maar we krijgen er veel moois voor terug,” aldus de vastberaden wethouder. Bezorgde vragen van de heren De Leeuw en De Beer (beiden van de deelgemeente Blijdorp) werden weggewuifd. 

Jodocus bestudeerde het bijgevoegde kaartje nauwgezet met een vergrootglas en constateerde dat ook zijn holle boom met een kruisje was gemerkt. Hij ging naar binnen, schroefde de dop van zijn vulpen en schreef een lange en fraaie brief aan de wethouder, waarin hij in beleefde bewoordingen (want hij was een hoogopgeleide kabouter) omstandig protesteerde tegen alle voorgenomen plannen. Hij ondertekende met hoogachtend, dr. Ludovicus Jodocus, kabouter. 

Dat moest afdoende zijn. Jodocus deed de brief op de post en dacht dat de zaak hiermee wel afgedaan zou zijn. Maar niets bleek minder waar, de zaken liepen juist heel erg verkeerd. 3 

Twee dagen later ontving Jodocus een tamelijk snauwerig briefje van de wethouder. Van dat soort onzin was hij niet gediend, schreef Smallenbril. Kabouters bestonden immers niet. Wie toch in kabouters geloofde, die was ouderwets of niet goed bij zijn hoofd. 

We moeten vooruit. Zou er nog zo’n rare kabouterbrief volgen, dan zou Smallenbril er bij de instanties werk van maken. Hij liet niet met zich sollen. De 20.000 bomen gingen er allemaal aan, hoe dan ook; zijn ‘boomvisie’ zou met verdubbelde kracht worden uitgevoerd. Weg met al die zinloze bomen in dat saaie, oude bos! 

“Zo, dus kabouters bestaan niet hè!?” mompelde Jodocus, de brief weer dicht vouwend. “En in kabouters geloven is alleen voor onnozele kleine kinderen en is bovendien nog ouderwets ook? Hm? Welnu, ‘beste’ wethouder Smallenbril, dat zullen we dan nog wel eens gaan zien!” 

Hij trok een lade van zijn bureau open en haalde er een gigantisch pakket bankbiljetten uit. Hij zette zijn puntmuts op zijn hoofd, liep naar buiten en ging het wandelpad op. Daar kwam juist een man aangewandeld. Naast hem liep een heel klein meisje. Hij had ze hier al vaak voorbij zien komen lopen, alleen had hij ze nog nooit gesproken. 

Hij tikte beleefd tegen de rand van zijn puntmuts. “Goedemiddag heer. Mag ik u wat vragen?” 

“Nee maar! Een echte kabouter!” riep de man verrast. “Ik bedoel natuurlijk: ik geloof al mijn hele leven heilig in kabouters, maar nu ontmoet ik er ook echt een!” 

Deze reactie stemde Jacobus mild. Deze man zocht hij. Voor de zekerheid vroeg hij: 

“Gelooft u in Sinterklaas? 

“Jazeker! In Sinterklaas én in Zwarte Piet, meneer eh ……” 

“Jodocus is de naam. Aangenaam. U moet ik hebben. Uw naam is?” 

“Rutger. En dit hele kleine meisje is mijn dochter Naomi. Kunnen wij u ergens mee helpen?” 

“Ja, wellicht. Vertelt u mij eens: wandelt u graag in dit oude bos?” 

“Jazeker! Mijn overgrootvader woonde in de Vijverlaan en wandelde hier erg graag met zijn vrouw. Mijn opa wandelde zowat iedere avond van de week door het bos, in gezelschap van zijn jongste zoon, mijn oom. En zelf kwam ik hier met mijn lieve moeder ook heel vaak. En kijk, nu wandel ik er met mijn dochter Naomi, dat is dus al de vijfde generatie op rij. Kortom, dit bos, beste meneer Jodocus, is er voor vele generaties altijd al geweest en zo moet dat ook blijven! Althans, dat is mijn bescheiden mening als eenvoudige schoenlapper, maar mijn zeer geleerde oom vindt precies hetzelfde.” 

De kabouter kreeg er een brok van in de keel. “U bent precies de persoon die ik hebben moet. Kijk eens, hier heeft u een fors pakket bankbiljetten. Ik wil vandaag nog zeven laptops, zeven zeer snelle internetverbindingen en wifi tot in die holle boom.” Jodocus wees achter zich. “Er is geweldige haast bij, want de kwestie is urgent! Fijn en alvast dank u wel!” 

In de dagen daarna viel wethouder Smallenbril ten prooi aan een ongekende lastercampagne via internet. Er verschenen documenten dat hij bij drugssmokkel in de haven was betrokken. Hij zou intensieve contacten onderhouden met radicaal linkse groepen, maar sympathiseerde ook met radicaal rechts. Ja, hij werd beschuldigd van zaken die ik niet kan opschrijven lieve kinderen, want dat zouden jullie papa’s en mama’s niet goed vinden. En hij sloeg zijn hond. 

De positie van Smallenbril werd onhoudbaar. Iedere dag kwamen de media met nieuwe, nog spectaculairder onthullingen. Er werden vragen gesteld en ja, zelfs de koning en de koningin van het land bemoeiden zich met de kwestie. 

“Het doel heiligt de middelen,” mompelde Jodocus handenwrijvend, terwijl hij toezicht hield hoe zijn zeven kinderen dag in dag uit op de laptops bezig waren. Tot ineens het einde kwam. Smallenbril trad af en zijn ‘bosvisie’ verdween in de prullenbak. Die avond trok Jodocus alle stekkers uit de laptops, klapte die dicht, en borg alle computerspulletjes op in een diepe kast. 

* * * 4 

Het was Kerstavond. Jodocus zat aan het hoofdeinde van de tafel. Zijn oudste zoon Primus zat aan zijn rechterhand en zijn zevende kind, zijn jongste zoon Septimus, zat aan zijn linkerhand. Jodocus kuchte even, tikte toen met zijn mes tegen zijn glas en sprak. 

“Lieve vrouw, beste kinderen, wat is het nut van een boom? Een boom houdt met zijn wortels de aarde vast en hij voorziet ons van zuurstof. Een boom staat altijd voor je klaar en een boom loopt nooit weg. Hij geeft je sprokkelhout in de winter en hij geeft je schaduw in de zomer. In de herfst schenkt hij ons zijn kleurenpracht. Wij zelf wonen in deze plataan, de mooiste boom die ik ken. De plataan kan 300 tot 500 jaar oud worden en is daarmee een echte metgezel voor het leven. Ben je moe of heb je stress, ga even een uurtje onder een boom liggen, en kijk op je gemak naar een andere boom, het liefste naar een plataan. Luister naar het geruis van de wind in zijn bladeren, kijk op naar zijn machtige kruin, en klop hem gemoedelijk op de schilferende bast. Doe dit met respect en de boom zal er altijd voor je staan. Een boom geeft alles en vraagt niets. Een goede boom helpt je kortom door het leven. 

Hoed u derhalve voor personen die, om wat voor reden dan ook, bomen willen omkappen, dat zijn zeer gevaarlijke mensen. De aarde spoelt weg, er is geen zuurstof meer om te ademen, het sprokkelhout verdwijnt en in de zomer zal er geen schaduw meer zijn, slechts de verzengende hitte van een kale vlakte; de aarde zal, net zoals in Genesis 1:2, weer woest en ledig zijn.” 

Jodocus pauzeerde een moment. Zijn kinderen luisterden ademloos toe. Nog nooit hadden zij hun vader zó mooi horen spreken. Jodocus keek uit het raampje naast hem en glimlachte toen. 

“Kijk lieve kinderen, het sneeuwt! Het Oude Bos tooit zich wit als een bruid! Een fijne Kerst toegewenst!” Hij stond op en kuste zijn vrouw. En zo werd het een geweldig Kerstfeest, daar in die oude holle boom, met veel en lekker eten en met het zingen van oude liederen. En toen iedereen een slokje te veel op had, werden er verhalen verteld en toneelstukjes opgevoerd. Ze lachten, ze maakten pret en ze vierden feest met elkaar; het was echt het beste Kerstfeest ooit! 

Zo liep het gelukkig helemaal goed af. Geen boom werd gekapt. Wethouder Smallenbril werd kort daarna voor straf naar Amsterdam overgeplaatst (een erger lot dan dat valt er gewoon niet te verzinnen, lieve kinderen). Kabouter Jodocus en zijn vrouw en hun zeven kinderen leefden nog lang en gelukkig in hun holle boom in het Oude Bos. Zalig Kerstfeest! 

De schrijvers. 
Geschreven te Rotterdam-Centrum, december 2016, en bedacht tijdens een mooie wandeling door het Kralingse Bos (het “oude bos”, uiteraard), op een zonnige middag in augustus 2016. 

Wim Knoops