De kop boven dit stukje klinkt nogal dreigend. Hij is een variant op een uitdrukking die de komende maanden waarschijnlijk vaak gehoord en gelezen zal worden. Ik bedoel ‘De laatste zomer van Europa’.

Met die uitdrukking wordt de zomer van 1914 bedoeld – de dagen waarin de Eerste Wereldoorlog begon. Die zal volgend jaar intensief herdacht worden. In afwachting van de start daarvan circuleren nu al teksten waarin auteurs waarschuwen dat de situatie in de wereld hier en nu griezelig veel lijkt op die van de herfst van 1913. Aanstaande maandag zal in de media weer aandacht zijn voor ‘elf elf elf’: op de 11de van de 11de maand in 1918 om 11.00 uur, werd de wapenstilstand gesloten (en, stellen steeds meer auteurs steeds nadrukkelijker, werd de kiem gelegd voor de massale ellende die daarop zou volgen).

Een van de auteurs op dit terrein is Christopher Clark (1960). Hij is op een speciale manier een heel klein beetje ervaringsdeskundig. Een oud-oom van hem nam in 1916 vrijwillig dienst in het Australische leger en vocht in 1917 mee in Passchendaele II. Omstreeks 1970 had de jonge Christopher een gesprek met zijn oud-oom. Clark publiceerde vorig jaar een boek over WO I, The Sleepwalkers – How Europe Went to War in 1914; een Penguin- editie is nu al voor een habbekrats beschikbaar (Boekhandel Amesz had het in voorraad toen ik het wilde bestellen!).

Christopher Clark

Minstens vijf thema’s maken het waardevol. Ik vat samen:

1) De geschiedschrijving over WO I komt in een steeds sterkere stroomversnelling. Er zijn nu al zoveel teksten en historische documenten in zoveel verschillende talen, dat één deskundige ze bij lange na niet allemaal kan lezen.

2) Ook kwalitatief is er een onoplosbaar probleem. Heel veel van alle beschikbare teksten waren uitdrukkelijk niet bedoeld voor waarheidsvinding maar alleen om het eigen blazoen schoon te poetsen en de andere partij de schuld in de schoenen te schuiven. Daardoor zijn ze in meer of minder ernstige mate vervuild door partijdige vertekeningen.

3) Op een heel andere manier is er een kwalitatief- kwantitatief probleem: veel van de actief betrokkenen hebben destijds met of zonder opzet en in het eerste geval vanuit zeer verschillende motieven, niet op papier gezet, vaak niet eens hardop uitgesproken wat in hen omging, laat staan wat ze gedaan en gezegd hebben.

Onder deze voorbehouden is het boek van Clark een onmisbare bijdrage. Ik noem nog twee thema’s:

4) Hij legt op grond van recent eigen onderzoek veel meer de nadruk op de voorgeschiedenis van WO I vanaf eind 19e eeuw in Centraal- Europa. Met name geeft hij veel aandacht aan de vele fundamentalistisch-ideologisch gemotiveerde, deels ook occult geïnspireerde revolutionaire en terroristische groepen in Servië en elders op de Balkan. Vele daarvan hadden min of meer hechte banden met overheden, regeringen, en met individuele personen in die gremia. Vooral daarin ziet hij een levensgevaarlijke gelijkenis met de internationale politieke situatie nu. Grote aantallen dolende zielen, opgehitst door quasi-religieuze haatpredikers, verslaafd aan aanbidding van het als heroïsch beleefde verleden en bezeten van het verlangen om die vermeende grootheid te doen herleven – dat herkennen we… Dat motief inspireerde mij tot de titel van dit stukje.

5) Zoals wel meer eigentijdse historici concludeert Clark dat niet één partij hoofdzakelijk de schuld draagt. Veeleer was sprake van een collectief beneveld bewustzijn in Europa. Ook dat herken ik. Twee auteurs van langer geleden, Thomas Mann en Arthur Conan Doyle, hebben er al over geschreven; Clark noemt ze helaas niet. De titel van zijn boek brengt dit motief beeldend in herinnering. Overigens heb ik in zijn boek ook geen verwijzing gevonden naar een andere auteur van vroeger, die op een heel andere manier even vermelding verdient: Arthur Koestler, auteur van The Sleepwalkers – A history of man’s changing vision of the Universe (1959).

Hugo Verbrugh