Een jaar of tien geleden liep ik eens met kleindochter Andrea (*2005) in een wandelwagentje door een bos. Het had geregend; nu was het droog. Af en toe viel een druppel van een boom. Opeens viel een druppel precies op haar neus. Blij-verrast keek ze omhoog. ‘Nog een keer!’, riep ze.
Opeens begreep ik iets van hoe kinderen leren. Ze zijn mensenkind geworden omdat ze iets nieuws willen leren. Dat is spannend, maar het kan ook riskant zijn. De evolutietheorie heeft een verklaring waardoor dat komt. Dieren overleven voor zover ze erin slagen alles wat hen bedreigt eerst te herkennen als bedreigend en daarna af te weren. Daardoor ligt in hun biologische natuur verankerd dat ze zeer beducht voor alles wat nieuw is. Bij de mens ligt dat onder normale omstandigheden anders. Die groeit de eerste jaren in een gegarandeerd veilige omgeving op. Als hij in die veilige omgeving iets onverwachts tegenkomt dat hij leuk vindt, dan zal hij het dus niet als gevaar herkennen maar als iets leuks en om herhaling vragen.
De neurowetenschappen geven aan deze redenatie een wetenschappelijke onderbouwing. Het zenuwstelsel is een ‘vermoedmachine’. Elke indruk die van buiten komt wordt ‘gescreend’ en ‘op statistische gronden’ beoordeeld op zijn betekenis. Dat begint al vanaf de eerste levensminuut. Een pasgeboren kind ligt in de wieg en beweegt, en bij dat bewegen krijgt het weerstand van de buitenwereld. Nu is ieder levend wezen – in ieder geval mensen en dieren – in staat om te leren. Het organisme reageert de derde keer anders dan de eerste keer. Een organisme kan zich adapteren aan de weerstanden die het in de buitenwereld aantreft. En wanneer nu die weerstanden systematisch zijn, worden ook die adaptaties systematisch, en die adaptaties die het organisme aanbrengt zijn de basis voor kennis van de buitenwereld.
Dat gebeurt allemaal IN jou zelf, want je kunt alleen jezelf meemaken. Je hebt een kop en alles wat je meemaakt, gebeurt in die kop en iets buiten die kop kun je niet meemaken. Dat betekent dus dat je kennis krijgt van de buitenwereld door zelf actief te zijn, namelijk via je eigen adaptaties. Alleen je eigen activiteit geeft je informatie, de input is afhankelijk van de output, de motoriek is primair en wat je ontmoet in de buitenwereld is daaraan gecorreleerd.
Dat en hoe dit allemaal zo werkt, is omstreeks 1950 ontdekt door Von Holst en Mittelstaedt. Zij gaven dit regelmechanisme de naam ‘Reafferenz-principe. Het zegt dat de sensorische stroom van impulsen mede afhangt van de motorische stroom van de output. De kennis van de buitenwereld krijg je in de eerste plaats in termen van je eigen activiteit en dan natuurlijk ook in die van zintuigelijke kwaliteiten.
Tegenwoordig, ongeveer 70 jaar later, hebben we ander begrip en spreken we liever van de ‘gereedheidspotentiaal’, in scientific english de readiness potential. In dat begrip ligt van alles mysterieus’ verborgen, onder andere over de vraag of de vrije wil bestaat. Volgende week keuvel ik op deze plaats daarover verder
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
recent commentaar