‘Kun je iets afleiden uit de geboortevolgorde van kinderen in een gezin? Toen Lynn Berger (34) zwanger was van haar tweede besloot ze het uit te zoeken en schreef er een boek over.’ Met deze zin opende 16 februari een artikel in Trouw. Zie: hier. Vanavond, dinsdag 26 februari, presenteert De Correspondent op een bijeenkomst die ‘De eerste avond over het tweede kind’ heet, dit boek in het Utrechtse TivoliVredenburg. Ernst-Jan Pfauth, mede-oprichter van De Correspondent en bijna-vader van een tweede, is gastheer. Hij interviewt ondernemer Nina Pierson – de kersverse moeder van twee werkt aan een boek over moederschap – en kunstenaar Brian Elstak, die vorig jaar zijn tweede kinderboek publiceerde, Trobi. Correspondent Arjen van Veelen draagt een column voor over zijn twee kinderen, en zijn oma die er veertien kreeg. En zelf leest Lynn Berger voor uit dit nieuwe boek, De tweede – Over het zijn en krijgen van een tweede kind. Op de site van De Correspondent licht zij toe: ”Over dit onderwerp heeft iedereen wel een verhaal.’ Dat laatste is ook mijn ervaring. Die eigen ervaring heeft alles te maken met een bijzonderheid in het artikel in Trouw: ‘Een vriendin, de oudste uit een nest van vier, drukt me een boekje in handen dat volgens haar moeder een veelbesproken titel was op het schoolplein van de Vrije School in de jaren negentig. Het heet “Waarom ben ik mijn broertje niet?” en werd halverwege de vorige eeuw geschreven door de Weense arts en antroposoof Karl König.’ Die bijzonderheid is dat ik omstreeks 1975 de originele versie van dit boekje in handen kreeg. Dat was toen een soort brochure in het zogenoemde grijze circuit onder de nietszeggende titel ‘Brothers and Sisters’. Karl König (1902-1966) was antroposoof, arts in Wenen, en emigreerde in de jaren ’30 naar Schotland, waar hij de Camphill beweging oprichtte voor ‘children in need of special care’, zoals toen al de ‘kinderen met een beperking’ werden genoemd. Toen hij overleed, liet hij een rijke schat aan publicaties na, waarvan vele nog steeds gelezen  en – soms door sommigen zeer kritisch – bestudeerd en besproken worden. Mijn buurman Tom Rosenberg, oprichter en destijds directeur van Uitgeverij Christofoor, wilde die ‘Broertjes en zusjes’ uitgeven; ik mocht het vertalen, en dat werd een feestelijk karwei. De twaalf bladzijden Inleiding die ik erbij schreef, besluit ik met ‘een woord van dank’ aan mijn vriend Kees Ritsema van Eck ‘voor de hulp en steun bij de totstandkoming van deze Nederlandse vertaling’. Dit stukje op De Ster Online is een geschikt moment om te onthullen dat die ‘hulp en steun’ amper drie seconden tijd gekost hebben. Het gebeurde tijdens een lunch in de medische faculteit in Rotterdam waar we toen beiden werkten. Ik had uitgebreid verteld over het boekje en mijn vertaling, en besloot met de mededeling dat ik nog worstelde met een goede vertaling van de titel, waarop hij die instant produceerde. Het boekje is nu in zijn 7e druk nog steeds leverbaar; ik ben er zeker van dat die titel in hoge mate heeft bijgedragen aan dat succes. De Biblion recensie geeft en goed oordeel: ‘Een “gezinspsychologische” verhandeling over de betekenis van de geboorte-volgorde. Op boeiende, toegankelijke wijze maakt König de lezer alsnog bewust van eenieders jeugdervaringen. Ervaringen die het hele leven herkenbaar kunnen blijven doorwerken. Geen theoretische beschouwing, maar trefzekere waarneming, helder en invoelbaar verwoord. Het kan een leidraad zijn voor beter leren waarnemen binnen het eventuele eigen gezin en voor het ontplooien van zelfkennis. … ‘. Lynn Berger heeft er gemengde gevoelens over. ‘Al vanaf de eerste pagina’s valt me vooral de stelligheid op waarmee König eerste, tweede en derde kinderen typeert’, schrijft ze, als ware het geboortevolgorde-effect een natuurwet. Een eerste kind is “als regel ernstiger, serieuzer en gevoeliger”, “gewetensvol” en “braaf” en – dit is mijn favoriet – “erg gesteld op boeken“. Later kunnen deze eerste kinderen “schuw of zelfs angstig” worden, óf ze worden “zelfverzekerd en onafhankelijk”. Een tweede kind daarentegen is “gezellig, meegaand, vriendelijk en vrolijk” – tenzij het “koppig, opstandig, (schijnbaar of werkelijk) onafhankelijk is en in staat om heel wat straf te incasseren”. Königs typologieën lijken nog het meest op horoscopen, het is niet moeilijk je er in elk geval ten dele in te herkennen.’ Ik begrijp haar probleem, maar ik heb er ook een oplossing voor. Ik illustreer die aan een anekdote. Omstreeks 1976 hebben wij vier kinderen. Mijn levensgezellin zal een dag met de drie jongste naar haar ouders gaan. Dan horen wij ’s ochtends vroeg de oudste door de telefoon aan een vriendje zeggen: ‘Mijn moeder gaat vandaag met de kinderen naar Arnhem’. De oudste heeft in het gezin, in de karakterisering van König, typisch de rol van de coxswain (stuurman in een roeiboot) in de Engelse marine en scheepvaart.  Königs analyse begrijpen is oefening in de kunst om oertypen als zodanig te herkennen, en om in het eerste, tweede en derde kind dóór de oneindige variatie van bijkomende kenmerken héén het patroon daarvan te onderkennen. Dat is precies wat Kees Ritsema van Eck gedaan had.

Hugo Verbrugh


Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)

Dit veld is vereist.
Lees hier de privacyverklaring Hiermee geeft u toestemming om wekelijks een nieuwsbrief te ontvangen.