In 1964 stelde de Engelse bioloog Peter Medawar in een BBC radio-interview dat de gebruikelijke wetenschappelijke publicatie eigenlijk fraude was. Daarmee bedoelde hij niet dat de onderzoekers bedrog pleegden, maar dat ze ten onrechte altijd absoluut verzwegen in hoeverre ze zich persoonlijk betrokken voelden bij hun werk. Hoe waren ze op het idee gekomen het onderzoek waarover ze verslag deden, op te zetten? Hadden ze persoonlijk vreugde beleefd als ze succes hadden en spijt en teleurstelling als iets niet werkte zoals ze gehoopt hadden? Enzovoort. Een auteur die op een unieke manier juist dàt wat wetenschappers niet doen, uitdrukkelijk wèl doet, is Bert Keizer (* 1947, filosoof en verpleeghuisarts, auteur van verschillende succesrijke boeken). In het boek waarvan ik de cover heb overgenomen, doet hij dat op een manier die bijzondere aandacht en waardering verdient. Ik ga citeren.
‘Er zijn twee gebeurtenissen in onze voorgeschiedenis waar we tot nu toe niet wijs uit kunnen worden’, is de eerste zin. Twee maal de eerste persoon meervoud: ‘onze’ en ‘we’. Daarmee bedoelt Keizer evident niet de zelfde personen. Wij = u en ik lezers van deze eerste zin hebben niet een gemeenschappelijke persoonlijke voorgeschiedenis. Wèl worden ‘we’ al meteen tot nu toe niet wijs uit wat Keizer nu bedoelt. En die verwarring maakt dat althans ik mij persoonlijk zó sterk aangesproken voel, dat ik het niet kan láten verder te lezen. ‘De eerste is het ontstaan van het leven op onze planeet’, gaat het verder. ‘Darwin heeft ons veel geleerd over wat er gebeurde toen er eenmaal leven was, maar we weten niet waar, wanneer en hoe het ontstond’.

Het beeld op de cover is een klein deel van het beeld ‘De blauwe vioolspeler’ in het Tweede Marnixplantsoen in Amsterdam. H.V.
En nu heeft Keizer mij hélemaal gepakt. Wat een vooringenomenheid! Als vanzelfsprekend wordt gesteld dat het leven op aarde in tweede instantie ontstond uit in eerste instantie eerder hier ontstane niet-levende materie. Wie zegt dat die volgorde misschien omgekeerd is? Waarom vind ik in het register niet de naam van Lawrence Henderson (1878-1942), auteur van het weinig bekende maar in de wetenschap zonder voorbehoud serieus genomen werk ‘The Fitness of the Environment: an Inquiry into te Biological Significance of the Properties of Matter‘ (1913)? Eérst was er leven, pas daarná ‘stolde’ een deel van de levende, alsmaar van binnen uit bewegende natuur tot levenloze, niet vanzelf bewegende maar alleen van buiten af in beweging gebrachte materie, zo vat ik de stelling van Henderson simpel samen.
Ik citeer verder. ‘Na vele miljarden jaren … gebeurde opnieuw iets onbegrijpelijks, … (de) verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs … onze gedeeltelijke verwijdering uit het dierenrijk … … ‘.
Nu heeft Keizer voor mij een grens bereikt. Zó kunnen wij niet voorlopig niet samen verder. Waren wij in onze voorgeschiedenis samen met de dieren in het Paradijs? Dàt is nog eens radicaal nieuwe theologie! Dat kan ik zo niet laten. Hier moet ik iets mee. Dit moet een vervolg krijgen. Mijn relatie met Bert Keizer hééft de laatste jaren al het karakter gekregen van een zeldzaam avontuur; nu ga ik daar echt werk van maken. Een mooie omstandigheid is dat het boek is uitgegeven door Lemniscaat, de mij vertrouwde uitgeverij die in 1963 werd opgericht door Jean Louis Boele van Hensbroek en zijn echtgenote. Daar ga ik contact mee zoeken om een vervolg mee te organiseren.
Meld u aan voor De Ster nieuwsbrief (U ontvangt een bevestigingsmail)
recent commentaar