‘Ik ga iets ondernemen dat nooit eerder is gedaan … .’ Zo begint de eerste zin van de eerste echte autobiografie uit de geschiedenis. Hij is van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). ‘Ik wil aan mijn medemensen een mens laten zien zoals hij werkelijk is en die mens ben ik zelf’, luidt de tweede zin. Dat had niemand eerder zo gezegd.
Er zijn oudere autobiografieën. Beroemd is die van Pierre Abélard (omstreeks 1132): Historia calamitatum mearum, ‘De geschiedenis van mijn rampspoed’. Die is voor ons nu vooral interessant omdat de auteur een belangrijke rol gespeeld heeft in een filosofische strijd die in zijn tijd woedde. Die ging over de vraag hoe wij onze kennis verwerven en hoe reëel die is. De ene partij, de realisten, stelde dat onze kennis het meest werkelijke is dat er bestaat. De andere, die de ‘nominalisten’ worden genoemd, stelde dat datgene wat wij ‘kennis’ noemen gewoon een verzameling willekeurig gekozen namen is. Wij kunnen door onze menselijke beperktheid datgene wat wij ‘onze kennis’ noemen niet echt onderscheiden van illusie en verzinsel, meenden de nominalisten. Abélard nam een tussenpositie in. Onze kennis kan reëel worden voor zover wij onze taal goed gebruiken.
Het levensverhaal van Abélard is nu vooral van belang als filosofische tekst. Rousseau heeft de toon gezet voor de moderne autobiografie als persoonlijk verhaal. Klassiek is de eerste beschrijving die hij geeft van de puberteit. Dat was toen in alle opzichten een nieuw fenomeen. Historische analyse heeft aangetoond dat vóór Rousseau de puberteit niet alleen nooit door iemand beschreven was, maar dat die als een duidelijk afgegrensde episode in de levensloop van de mens zelfs niet bestond. Wat hij schreef over wat in hem omging toen hij een jaar of 16 was, is anno 2013 helemaal herkenbaar. ‘Ik was onrustig, verstrooid, dromerig; ik huilde, zuchtte, verlangde naar een geluk, waarvan ik geen voorstelling had, en waarvan ik nochtans het gemis voelde. Deze toestand laat zich niet beschrijven; en weinig mensen kunnen zich die indenken, omdat de meeste mensen deze tegelijk kwellende en heerlijke volheid van leven hebben kunnen voorkómen, die, in de dronkenschap van het verlangen, een voorproef geeft van het genot. Mijn hete bloed vulde mijn geest onophoudelijk met meisjes en vrouwen … ‘ enzovoort.
De tijden veranderen, wij veranderen met hen. Bijna drie eeuwen nadat Rousseau als eerste mens dit meemaakte, maken wij nu een ander nieuw fenomeen mee, een soort vervolg-fenomeen van dat van Rousseau. Dat nieuwe fenomeen is het autobiografisch schrijven als uiting van het biografische zelfbewustzijn dat in deze tijd ontkiemt.
Daarover verscheen vorige week een boek: ‘Autobiografisch schrijven, waar wij het over hebben wanneer wij het over ons leven hebben’. Het is van Willemijn Soer, uitgegeven door Christofoor, Zeist.
De auteur is zeer stellig over de plaats die dit nieuwe fenomeen in de huidige tijdgeest inneemt. ‘We zitten nu, anno 2013, in een “hype” van de eerste orde’, schrijft zij op blz. 15: ‘iedereen schrijft, overal op het internet worden cursussen dagboekschrijven aangeboden of free writing of literair schrijven of begeleiding bij het beschrijven van je eigen leven. Er is dus iets aan de hand met dat schrijven én met het terugkijken. In de Nederlandse politiek wordt gevraagd om een canon van de geschiedenis. Niet alleen om “onze identiteit te garanderen”, hoe zou je, maar omdat terugkijken in de lucht hangt.’
Het is een magnum opus, een groot werk: ruim 300 bladzijden groot formaat. Er is veel goeds over te zeggen. Ik beperk me tot één commentaar. Er is inderdaad ‘iets aan de hand met dat schrijven’. Autobiografisch schrijven zoals Willemijn Soer dat uitwerkt, is een ‘creatieve daad’ (blz. 16). Je gebruikt dan de taal om daadwerkelijk jezelf te worden. Dat is een revival van de filosofie van Abélard.
Het boek kan besteld worden bij boekhandel Amesz, Voorschoterlaan 145-A. Illustratie: Goethe, 27 jaar, geschilderd door Anna Amalia, hertogin van Saksen-Weimar.
Hugo Verbrugh
Jammer dat de Heer Hugo Verbrugh de laatste in de ster van Kralingen vermeldde autobiografie van Aad Bak niet gelezen heeft kan zijn test zeker wel doorstaan. Kijk eens op http://www.aadbak.nl en bestel gaat U zeker leuk en goed vinden.
Op naar de derde herziene druk!?
Ik lees dezer dagen twee boekjes over meer of minder bekende auteurs die, ieder op zijn eigen manier, een zeer bekende en lezenswaardige autobiografie hebben geschreven.
Het ene boekje is van Pierre Abélard (Petrus Abaelardus, 1079 – 1142). Die schreef negen eeuwen geleden een autobiografie onder de omineuze titel ‘Historia calamitatum mearum. Het is een super-actueel, helemaal eigentijds aandoend meesterwerkje, onlangs opnieuw in het Nederlandse uitgegeven als Het verhaal van mijn rampspoed’ door István Bejczy, Ad. Donker, Rotterdam, 2011, ISBN 978 6100 647 3.
Het andere is ‘De Publicatiefabriek – Over de betekenis van de affaire Stapel’, dat de Utrechtse sociaal wetenschapper Ruud Abma vorige maand presenteerde. Uit deze reconstructie van de Stapel-affaire blijkt – dat lees althans ik in dit boekje – dat de hoofdpersoon helemaal een ‘held van onze tijd’ is.
‘Held van onze tijd’ staat tussen aanhalingstekens omdat het een technische term is voor het soort mens als ik hier bedoel. De uitdrukking komt van een roman van Michail Lermontov (Moskou 1814-Pjatigorsk 1841). Ik citeer van een of andere site:
Lermontov werd in 1837 op slag beroemd door een bitter gedicht naar aanleiding van de dood van Alexander Poesjkin. Vier jaar later, nog geen 27 jaar oud, kwam hij om bij een duel, net als zijn verafgode voorganger. Niettegenstaande zijn extreem korte leven behoort hij dankzij zijn beeldend en beheerst taalgebruik en de diepgang van zijn werk tot de allergrootsten van de Russische literatuur. De hoogtepunten in zijn oeuvre vormen een aantal korte gedichten, de versvertelling ‘De demon’ en zijn enige roman, De held van onze tijd, uit 1840.
Deze eerste moderne Russische roman is een document van de vroeg-negentiende-eeuwse romantiek. Toch herkennen we Lermontovs held Petsjorin moeiteloos in onze eigen tijd: een vereenzaamde ziel in een eeuwig ontoereikende wereld. Deze ziel wordt in een ingenieuze structuur van vijf verhalen, vijf momentopnamen verbeeld, eerst door de ogen van een buitenstaander, vervolgens via dagboekfragmenten, en ieder met een eigen concentratiepunt. De opbouw van de roman weerspiegelt het tweespaltige karakter van de held: een faustische geest met een ontwapenende eerlijkheid, even hardvochtig en scherp als tragisch en ontroerend – en altijd onderweg.
‘Een vereenzaamde ziel in een eeuwig ontoereikende wereld’: léés het werk van Abma en herken in die kwalificatie Diederik Stapel, auteur van de even geniale als idiote autobiografie [‘De waarheid was beter afgeweest zonder mij. Ik voel veel verdriet, schaamte en zelfverwijt’.
Verbrugh haalt het een en ander door elkaar. Hij maakt een vreemde gedachtesprong waardoor het lijkt alsof het boek ‘Autobiografisch schrijven’ van Willemijn Soer een boek is over het schrijven van een autobiografie. Een autobiografie als genre heeft als onderwerp een bekende persoon. Petrus Abelardus een middeleeuws denker (theoloog en filosoof) heeft in briefvorm over zijn rampzalige leven geschreven en de inhoud en vorm van die brieven noemen wij nu autobiografisch.
‘Autobiografisch schrijven’ van Willemijn Soer is geen handboek over het schrijven van een autobiografie van een bekend persoon maar een werkboek voor leiders van schrijfgroepen. De coach krijgt handvatten aangereikt om de cursist te activeren en te stimuleren om aan de hand van bepaalde methodieken zijn biografie vorm te laten geven. Willemijn Soer geeft voorbeelden uit sessies en cursussen uit haar eigen praktijk als groepsleider. Autobiografisch schrijven is ook geen zelfhulp boek, maar het kan wel met die bril gelezen worden. ‘Autobiografisch schrijven’ is meer dan alleen een droog handboek en werkboek omdat het doordesemd is met prachtige voorbeelden waaruit het verborgen schrijftalent blijkt van Soers cursisten. Daarom zegt Soer: ‘Schrijven is magie. Je tekst is wijzer van jijzelf’.