Bestaat toeval? Ja en nee. Ja, het bestaat. Het toeval lijkt zelfs op ons. Maar ook ‘nee’: het toeval bestaat niet. Dat wil zeggen: het bestaat niet op zichzelf. Het bestaat alleen voor zover wij het opmerken en ons dan realiseren dat het toeval lijkt of zelfs is, en er dan iets bij denken.

In de afgelopen maanden werkte mijn levensgezellin Joke intensief aan een karwei waar ze al jaren mee bezig is: de sprookjes van Grimm. Ze leest en her-leest en her-leest die, ‘neemt ze mee door de nacht’ zoals dat heet en begrijpt er dan de volgende morgen weer iets meer van, leest ze voor aan kinderen, vertelt mij en anderen erover enzovoort.

Af en toe schrijft ze op wat ze aan die sprookjes beleeft, en een paar maal heeft ze van die schrijfsels boekjes gemaakt onder de algemene titel ‘Welke wijsheid ligt verborgen in het sprookje van …?’ De afgelopen jaren verschenen Assepoester, De ganzenhoedster bij de bron en De waternimf in de vijver. Binnen de al vele jaren bestaande en steeds groter wordende kring van sprookjesliefhebbers zijn ze aardig populair geworden. Ik kan me wel een beetje voorstellen hoe dat dat komt: door de combinatie van authentiek onder woorden gebracht inzicht, meelevingsgevoel en betrokkenheid en eenvoudig en persoonlijk taalgebruik.

Vorig jaar begon ze aan het sprookje ‘Koning Lijsterbaard’ (in de officiële uitgave van de verzamelde sprookjes van Grimm nr. 52). Dat is veel minder bekend dan het populaire Doornroosje, Roodkapje en Sneeuwwitje. Misschien komt dat doordat het relatief moeilijk te doorgronden is. Joke is er ook maanden mee bezig geweest tot ze iets had dat zelfs ik begrijp.

Het verhaal lijkt, uiterlijk naverteld, eenvoudig. Een koningsdochter is trots en hoogmoedig en bespot de vrijers die naar haar hand dingen. Om haar te dwingen zich te oefenen in nederigheid, laat haar vader haar trouwen met een bedelaar. Dat wordt dus een ramp. Maar ze moet natuurlijk wel haar echtgenoot gehoorzamen. Een van de opdrachten die ze krijgt is om op de markt potten en pannen te gaan verkopen.

Wat wil het sprookje daarmee zeggen? In het boekje staat het zo:

‘Hier roept het sprookje een grappig beeld op. Kleine kinderen pakken, als ze de kans krijgen, graag een pot en zetten die op hun hoofd. Moeder roept meestal gelijk: ‘Geef hier, hij gaat kapot’. Een vergiet op het hoofd mag meestal wel. Een klein kind voelt aan dat een pot of een pan bij zijn hoofd past. Een pot of pan heeft net zo’n mooie ronde vorm als zijn hoofd. Een pot of een pan is een beeld voor het hoofd. Het kind heeft zelf ook een mooie ronde vorm op zijn hoofd, zijn schedel, zijn hersenpan. In de puberteit wil hij dan een petje op, een pot met een klep. Om zich een beetje af te schermen van zijn omgeving. Het is de tijd dat er grote belangstelling gaat ontstaan voor de wereld om hem heen. Maar vaak te heftig, zoals we weten op de leeftijd van 14 tot 21 jaar. En dan moet het petje in de klas af van de leraar!’

En nu komt het toeval in het verhaal. Terwijl mijn levensgezellin met die passage bezig was kwam Albert Heijn met een boekje ‘Allerhande voor kids’, februari 2013, met daarin het plaatje dat nu ook bij dit stukje past. Dat was dus, oh toeval dat op ons lijkt, tot het laatste gaatje in het vergiet een beeld voor wat Joke in die dagen aan het schrijven was. ‘t Is echt waar gebeurd.

Dixit Hugo Verbrugh.