De Oudedijk is weer open. Heerlijk! Natuurlijk wilde ik wel eens zelf zien hoe dat geworden is.

Wel, u hoort mij niet klagen. Persoonlijk zou ik meer parkeerplaatsen willen hebben, maar de Rotterdamse wegontwikkelaars kennelijk niet. We moeten het ermee doen. Dan maar eens de tram uitproberen. Mooie hoge instap. Voelt veilig aan. Ik neem sowieso vaker de tram dan vroeger omdat je met die chipkaart overal in en uit kunt. Vroeger moest je in speciale RET winkels strippenkaarten kopen en dat was altijd een gereken van jewelste. Verdorie, zei ik vaak tegen mezelf, nu heb ik toch weer een zone teveel gestempeld. En dan zat ik de hele reis geërgerd in de tram in de wetenschap dat ik te veel had betaald. Of – en dat kwam gelukkig ook nogal eens voor – ik stempelde een strip te weinig.

Dan zat ik weer schuldbewust om me heen kijkend, zwaar transpirerend te reizen. Nee, niks goede oude tijd, laat mij mijn gang maar gaan. Tram in, piep en lichtje, tram uit, piep en lichtje en dan weer opladen. Maar laat ik terugkeren naar de Oudedijk. Dit keer eens met de fiets. Ik ga naar de bakker en haal wat broodjes en buiten loop ik met mijn fiets tegen een zitscooter op, zo eentje van iemand met een beperking. Niets aan de hand, de scooterman had niets. “Zin in een krentenbol?”, vroeg ik, je moet toch wat zeggen. “Meer zin in wat sterkers, rijd maar achter me aan als u zin hebt.” Prima, hij op de stoep en het fietspad en ik erachteraan. In de Lusthofstraat naar een cafeetje. Tot mijn stomme verbazing stapt de man van zijn zitscooter en gaat naar binnen. “Mankeert u niets aan uw benen?” “Helemaal niets”, “Waarom zit u dan in vredesnaam in een zitscooter”. “Die gebruik ik voor boodschappen, was van mijn moeder, maar die is overleden en nu gebruik ik hem om te winkelen”. “Moest dat ding dan niet terug naar de verzekering?” “Niemand heeft er nog naar gevraagd, maar u kunt hem wel eens lenen hoor, het is een stuk makkelijker dan een wankelende fiets!” Neen, dank u, laat maar, geef mij maar gauw een oude jenever. Mijn wereld wankelt nu al.

Eduard Schuringa